ECLI:NL:CRVB:2021:1817
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering. Appellante, die als cateringmedewerkster werkte, is sinds 2008 in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is door het Uwv in eerdere besluiten vastgesteld op 100%, maar is later gewijzigd naar 63,01% per 27 november 2017. Dit leidde tot een wijziging van de resterende verdiencapaciteit van appellante, maar niet tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waarbij zij stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat haar beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 63,01%. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het aannemen van meer beperkingen en dat de voorbeeldfuncties medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, maar het Uwv is wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 5.153,45 bedragen.