Uitspraak
CAK
PROCESVERLOOP
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had beroep ingesteld tegen besluiten van het CAK met betrekking tot de eigen bijdrage voor zorgvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Raad constateert dat de wrakingskamer van de rechtbank kort voor de zitting van 4 april 2019 een beslissing heeft genomen over het wrakingsverzoek van de appellant, waardoor de stelling van de appellant dat de behandelend rechter nog gewraakt was, feitelijke grondslag mist. De Raad oordeelt dat de appellant geen zwaarwegende aanwijzingen heeft aangedragen voor een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter.
De rechtbank had eerder de beroepen van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het CAK bij het vaststellen van de bijdrage is afgegaan op de gegevens die door de aanbieders en de gemeente zijn aangeleverd. De Raad bevestigt dat CAK in beginsel mag vertrouwen op deze gegevens, en dat er geen grond is voor het oordeel dat CAK onjuiste bedragen in rekening heeft gebracht. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om dwangsommen toe te kennen of om schadevergoeding te vergoeden, omdat er geen sprake was van onrechtmatige besluiten.
De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.