ECLI:NL:CRVB:2018:1811
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid CAK bij vaststelling bijdrage Wmo 2015 en de rol van het college
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een bijdrage door het CAK op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De zaak betreft een betrokkene die in aanmerking was gebracht voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en die een bijdrage moest betalen die afhankelijk was van zijn inkomen en vermogen. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had eerder een besluit genomen waarin de betrokkene een bijdrage werd opgelegd. Betrokkene was het niet eens met de hoogte van deze bijdrage en had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep deels ongegrond verklaarde en deels gegrond, wat leidde tot een vernietiging van het besluit van het CAK.
In hoger beroep heeft het CAK aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de delegatie van regelgeving op het gebied van de hoogte van de bijdrage niet is toegestaan. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de bijdrage op een wettelijke grondslag is gebaseerd en dat de bevoegdheid van het CAK om de bijdrage vast te stellen niet in strijd is met de Wmo 2015. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het beroep met nummer 16/299 en het beroep tegen het besluit van 15 december 2015 ongegrond verklaard. De Raad heeft benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage ligt bij het college, terwijl het CAK verantwoordelijk is voor de inning en vaststelling van de bijdrage op basis van de door het college verstrekte gegevens.
De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen het CAK en het college en bevestigt dat de wettelijke bepalingen van de Wmo 2015 gevolgd moeten worden bij het vaststellen van bijdragen voor maatwerkvoorzieningen. De Raad heeft ook aangegeven dat bezwaren van betrokkene tegen de hoogte van de bijdrage in de procedure tegen het college moeten worden aangevoerd, en niet in de procedure tegen het CAK.