ECLI:NL:CRVB:2018:1811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
16/7056 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid CAK bij vaststelling bijdrage Wmo 2015 en de rol van het college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een bijdrage door het CAK op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De zaak betreft een betrokkene die in aanmerking was gebracht voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en die een bijdrage moest betalen die afhankelijk was van zijn inkomen en vermogen. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had eerder een besluit genomen waarin de betrokkene een bijdrage werd opgelegd. Betrokkene was het niet eens met de hoogte van deze bijdrage en had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep deels ongegrond verklaarde en deels gegrond, wat leidde tot een vernietiging van het besluit van het CAK.

In hoger beroep heeft het CAK aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de delegatie van regelgeving op het gebied van de hoogte van de bijdrage niet is toegestaan. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de bijdrage op een wettelijke grondslag is gebaseerd en dat de bevoegdheid van het CAK om de bijdrage vast te stellen niet in strijd is met de Wmo 2015. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het beroep met nummer 16/299 en het beroep tegen het besluit van 15 december 2015 ongegrond verklaard. De Raad heeft benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage ligt bij het college, terwijl het CAK verantwoordelijk is voor de inning en vaststelling van de bijdrage op basis van de door het college verstrekte gegevens.

De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen het CAK en het college en bevestigt dat de wettelijke bepalingen van de Wmo 2015 gevolgd moeten worden bij het vaststellen van bijdragen voor maatwerkvoorzieningen. De Raad heeft ook aangegeven dat bezwaren van betrokkene tegen de hoogte van de bijdrage in de procedure tegen het college moeten worden aangevoerd, en niet in de procedure tegen het CAK.

Uitspraak

16.7056 WMO15, 17/2076 WMO15

Datum uitspraak: 13 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 oktober 2016, 16/298 en 16/299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:

CAK

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
CAK heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R. de Kamper incidenteel hoger beroep ingesteld.
CAK en betrokkene hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.C.M. Harteveld en S.E. van Staalduine-Pronk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Kamper.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.1.
Bij besluit van 10 juli 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college) betrokkene op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 29 maart 2015 tot en met 12 juli 2015 in aanmerking gebracht voor de maatwerkvoorziening “Ondersteuning zelfstandig leven 1” voor maximaal vier uren per week. De maatwerkvoorziening is in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt en bedraagt € 320,- per vier weken. Voor de maatwerkvoorziening moet betrokkene een bijdrage betalen die afhankelijk is van de hoogte van zijn inkomen en vermogen. Hij zal hierover informatie van CAK ontvangen.
1.1.2.
Bij besluit van 23 december 2015 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 juli 2015 voor zover dit betrekking heeft op het opleggen van een bijdrage niet‑ontvankelijk verklaard. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 16/298.
1.2.1.
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft CAK betrokkene meegedeeld dat de maximale bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening vanaf periode één van 2015 is vastgesteld op € 573,06 per periode (maximale periodebijdrage). Een periode beslaat vier weken.
1.2.2.
Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft CAK betrokkene bericht dat hij voor de perioden vier tot en met zeven van 23 maart 2015 tot en met 12 juli 2015 een bedrag van in totaal € 1.211,40 verschuldigd is als bijdrage in de kosten van het pgb. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.3.
Bij besluit van 15 december 2015 (bestreden besluit 2) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2015 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit 2 berust op het standpunt dat CAK de bijdrage in overeenstemming met het bepaalde bij en krachtens de Wmo 2015 heeft berekend en hier niet van mag afwijken. Uit die voorschriften volgt dat de kosten van het verstrekte pgb in de vorm van een bijdrage in rekening kunnen worden gebracht zolang die bijdrage niet hoger is dan de maximale periodebijdrage en niet hoger is dan de kosten van het verstrekte pgb. De in rekening gebrachte bijdrage per periode is steeds lager geweest dan de maximale periodebijdrage en de totale bijdrage is ook lager dan het verstrekte pgb.
2.1.
Betrokkene heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld, bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 16/299. Volgens hem pakt de bijdrage in zijn geval onredelijk uit. Deze is bijna net zo hoog als het pgb zelf. Daarnaast dient, omdat de zorg noodgedwongen bij zijn echtgenote wordt ingekocht en dit door de Belastingdienst als gezinsinkomen wordt aangemerkt, over het uit het pgb betaalde bedrag 42% belasting te worden betaald.
2.2.
CAK heeft in verweer aangevoerd dat het college bepaalt of een bijdrage is verschuldigd en dat CAK verantwoordelijk is voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage en de inning ervan. De gronden die zich richten tegen het opleggen van de bijdrage horen thuis in de beroepsprocedure die betrokkene tegen het college aanhangig heeft gemaakt. Met betrekking tot de gronden gericht tegen de hoogte van de bijdrage heeft CAK opgemerkt dat de bijdrage in overeenstemming met het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (Uitvoeringsbesluit) is vastgesteld en dat het gaat om voorschriften van dwingend recht waar niet van kan worden afgeweken.
2.3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.
2.3.2.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank – met bepalingen over proceskosten en griffierecht – gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd, het besluit van 20 augustus 2015 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de gemeenteraad en het college van Hengelo in strijd met de Wmo 2015 hebben beoogd de definitieve regeling van de hoogte van de bijdrage over te laten aan het college. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hengelo 2015 (Verordening) biedt niet de benodigde wettelijke grondslag voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage. Die vaststelling kan daarom wegens strijd met de Wmo 2015 niet in stand blijven. Onder deze omstandigheden had CAK moeten afzien van het vaststellen van de bijdrage en deze niet in rekening mogen brengen.
3.1.
CAK heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat delegatie van regelgeving op het gebied van de hoogte van de bijdrage niet is toegestaan. Voorts stelt CAK zich op het standpunt dat ook al zou delegatie niet zijn toegestaan dit geen gevolgen heeft voor de hier aan de orde zijnde bijdrage omdat de vastgestelde hoogte wel op een wettelijke grondslag berust.
3.2.
Betrokkene heeft in hoger beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft betrokkene het incidenteel hoger beroep ingetrokken.
4.2.
In geschil is of voor de hoogte van de door CAK vastgestelde bijdrage een wettelijke grondslag aanwezig is.
4.3.1.
Artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door CAK.
4.3.2.
Artikel 2.1.4, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb de kostprijs niet te boven mag gaan.
4.3.3.
Artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit bevat voorschriften inzake de maximale periodebijdrage.
4.4.
Uit het bij 4.3.1 tot en met 4.3.3 aangehaalde wettelijk systeem volgt dat CAK aan artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wmo 2015 de bevoegdheid ontleent om de bijdrage vast te stellen en dat deze bevoegdheid, net zoals dat bij de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de eigen bijdrage bij een individuele voorziening het geval was (zie de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1583), wordt beperkt door de maximale periodebijdrage en de hoogte van de kostprijs van de voorziening. Met CAK is de Raad daarom van oordeel dat de hier aan de orde zijnde hoogte van de vastgestelde bijdrage op een wettelijke grondslag is gebaseerd. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak komt voor zover betrekking hebbend op het beroep met nummer 16/299 voor vernietiging in aanmerking. Aan bespreking van de grond of delegatie hier is toegestaan, komt de Raad niet toe.
5. De Raad zal hierna uit een oogpunt van de definitieve geschilbeslechting het beroep tegen het bestreden besluit 2 beoordelen.
5.1.
Het betoog van betrokkene in beroep komt erop neer dat hij de hoogte van de bijdrage in zijn geval onredelijk vindt uitpakken en dat CAK hiermee rekening had moeten houden.
5.2.
Betrokkene miskent met dit betoog de bevoegdheidsverdeling tussen CAK enerzijds en het college anderzijds. In zijn uitspaak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3358, heeft de Raad geoordeeld dat uit de wettelijke systematiek van de Wmo 2015, net zoals dat bij de Wmo bij een individuele voorziening het geval was, volgt dat het college beslist of degene aan wie een maatwerkvoorziening (of een pgb) wordt verstrekt, daarvoor een bijdrage verschuldigd zal zijn en dat de hoogte van de bijdrage, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en geïnd door CAK. De Raad heeft verschillende keren, zie bijvoorbeeld de hiervoor genoemde uitspraak van 21 augustus 2013, de bevoegdheidsverdeling tussen CAK en het college onder de Wmo nader uiteengezet. Omdat de wettelijke systematiek van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 niet wezenlijk verschilt van die van de eigen bijdrage voor een individuele voorziening op grond van de Wmo blijft deze jurisprudentie ook zijn gelding onder de Wmo 2015 houden. Dit betekent voor de Wmo 2015 het volgende. CAK gaat bij het vaststellen van de bijdrage af op de gegevens die de Belastingdienst (voor de berekening van de maximale periodebijdrage) en het desbetreffende college aanleveren. Bij de Belastingdienst gaat het daarbij om de gegevens voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen. Het college levert CAK gegevens aan over de verstrekking van de maatwerkvoorziening of het pgb, waartoe ook behoort de verschuldigdheid van een bijdrage en de uitgangspunten die voor de berekening van de bijdrage van belang zijn, zoals de kostprijs van de voorziening. CAK mag in het kader van de primaire besluitvorming in beginsel uitgaan van de door het college verstrekte gegevens over de verstrekte voorziening. De verantwoordelijkheid van CAK is in dat stadium in zoverre beperkt tot het juist overnemen en verwerken van de verstrekte gegevens. Dit neemt niet weg dat een uit een gemotiveerde betwisting blijkende kennelijke fout van het college door CAK moet worden geredresseerd. Indien de juistheid van door een ander (bestuurs)orgaan vastgestelde gegevens aan de orde is, moet dat worden aangevochten in het kader van de besluitvorming bij dat (bestuurs)orgaan. De bevoegdheid van CAK gaat niet verder dan de vaststelling dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaat en de vaststelling dat de bijdrage niet hoger is dan de door CAK vastgestelde maximale periodebijdrage. Het ligt op de weg van het college om een betrokkene voldoende te informeren over de verschuldigdheid van de bijdrage en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening. Zie in dat verband ook de hiervoor genoemde uitspraak van 25 oktober 2017 waarin de Raad heeft geoordeeld dat het besluit waarbij de maatwerkvoorziening wordt verstrekt het laatste moment is waarop een betrokkene kennis moet kunnen nemen van de verschuldigdheid van een bijdrage en de kostprijs van de voorziening. Indien een betrokkene van oordeel is dat het besluit waarbij de maatwerkvoorziening of het pgb wordt verstrekt op dat punt onvoldoende duidelijkheid biedt, ligt het op de weg van een betrokkene tegen dat besluit bezwaar te maken.
5.3.
Uit wat bij 5.2 is overwogen volgt dat CAK terecht heeft betoogd dat de bezwaren van betrokkene thuishoren in de procedure tegen het bij 1.1.1 genoemde besluit van het college waarbij de bijdrage in de kosten van het verstrekte pgb aan betrokkene is opgelegd en niet in de onderhavige procedure tegen CAK waarbij op grond van dwingendrechtelijke bepalingen de hoogte van de bijdrage is vastgesteld. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt en ongegrond dient te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover dit betrekking heeft op het beroep met
nummer 16/299;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 december 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.R. Trox

NW