ECLI:NL:CRVB:2021:1860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
19/3643 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft appellante, geboren in 1966, die lijdt aan een schizo-affectieve stoornis. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat haar een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) had verstrekt voor het jaar 2018. Dit pgb was bedoeld voor ondersteuning door haar moeder, bij wie zij in huis woonde.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij haar beroep te laat had ingediend. De rechtbank oordeelde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van haar beroep, ook al had zij te maken met psychische problemen. Appellante had geen hulp ingeschakeld om haar belangen te behartigen, wat volgens de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid was.

In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Appellante heeft geen nieuwe gronden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Daarom heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

19.3643 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2019, 18/6110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 14 juli 2021
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en H. Benek en A.T. Marseille als leden
Griffier: R. van Doorn
Ter zitting zijn verschenen:
- appellante, bijgestaan door mr. A.C.R. Molenaar
- het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellante, geboren in 1966, is onder meer bekend met een schizo-affectieve stoornis.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 maart 2018 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor het jaar 2018 een maatwerkvoorziening beschermd wonen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Met dit pgb kocht appellante ondersteuning in bij haar moeder, bij wie zij in huis woonde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat geen aanleiding bestaat de te late indiening van het beroep verschoonbaar te achten. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante om in geval van (psychische) ziekte te zorgen voor de behartiging van haar belangen. Niet is gebleken dat het inschakelen van hulp van derden in haar geval niet mogelijk was. Nu appellante zelf bezwaar heeft gemaakt en zich in deze procedure geen gemachtigde heeft gesteld is het niet aan het college om het bestreden besluit aan een ander dan appellante toe te sturen.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding nietontvankelijk dient te worden verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) R. van Doorn (getekend) L.M. Tobé
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep