ECLI:NL:CRVB:2021:1862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens te late indiening tijdens detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2021 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant tegen besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand. Appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 14 en 23 januari 2019, maar dit bezwaar was te laat ingediend. De centrale vraag was of de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien de omstandigheden van appellant, die ten tijde van de besluiten in detentie verbleef.
De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg niet op de hoogte was van een ander verblijfadres van appellant en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het treffen van maatregelen om zijn post te ontvangen. Het college had geen andere keuze dan de besluiten te verzenden naar het laatstbekende adres dat correspondeerde met het BRP-adres van appellant. De Raad concludeerde dat appellant niet de nodige maatregelen had genomen om tijdig kennis te nemen van de besluiten, en dat de omstandigheid dat hij in detentie was, niet voldoende was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te maken.
De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een kostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en het proces-verbaal werd opgemaakt door de griffier R.I.S. van Haaren en het lid van de enkelvoudige kamer P.W. van Straalen.