ECLI:NL:CRVB:2021:1862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/3017 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens te late indiening tijdens detentie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2021 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant tegen besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand. Appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 14 en 23 januari 2019, maar dit bezwaar was te laat ingediend. De centrale vraag was of de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien de omstandigheden van appellant, die ten tijde van de besluiten in detentie verbleef.

De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg niet op de hoogte was van een ander verblijfadres van appellant en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het treffen van maatregelen om zijn post te ontvangen. Het college had geen andere keuze dan de besluiten te verzenden naar het laatstbekende adres dat correspondeerde met het BRP-adres van appellant. De Raad concludeerde dat appellant niet de nodige maatregelen had genomen om tijdig kennis te nemen van de besluiten, en dat de omstandigheid dat hij in detentie was, niet voldoende was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te maken.

De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een kostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en het proces-verbaal werd opgemaakt door de griffier R.I.S. van Haaren en het lid van de enkelvoudige kamer P.W. van Straalen.

Uitspraak

20.3017 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 augustus 2020, 19/6053 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 20 juli 2021
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: R.I.S. van Haaren
Ter zitting is verschenen: [appellant]

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van appellant van 7 oktober 2019 tegen besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand van 14 en 23 januari 2019.
Niet in geschil is dat het bezwaar te laat is ingediend. De vraag is of dat bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend. Dat zou betekenen dat niet redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat appellant in verzuim is geweest.
Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat hij ten tijde van de besluiten van 14 en 23 januari 2019 in detentie verbleef en het college daarvan wist. Appellant kon door detentie zijn inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) niet zelf wijzigen. Alleen een casemanager van de penitentiaire inrichting kon een wijziging in de BRP verzorgen.
De omstandigheid dat het college ten tijde van de verzending van de besluiten van 14 en 23 januari 2019 ermee bekend was dat appellant in detentie verbleef, is onvoldoende om te oordelen dat de besluiten daardoor niet op juiste wijze zijn bekendgemaakt. Als het college niet wordt geïnformeerd over een ander verblijfadres en niet is verzocht post naar dat adres of een ander adres te sturen, kan het college niet anders dan verzenden naar het laatst bekende adres dat correspondeert met het BRP-adres. Het is aan appellant om bij langdurige afwezigheid, zoals detentie, passende en toereikende maatregelen te treffen voor de verzorging van de post, waardoor hij of een door hem aangewezen persoon tijdig kennis neemt van relevante informatie, zoals de hier aan de orde zijnde besluiten. Niet gebleken is dat appellant niet in staat was om ervoor te zorgen dat de voor hem bestemde post op een tijdige en juiste wijze werd verzorgd. Dat appellant ervan uitging dat zijn casemanager in de penitentiaire inrichting de wijziging had doorgegeven, terwijl dit niet het geval bleek te zijn, komt voor zijn rekening en risico. Nu appellant niet de nodige maatregelen heeft genomen om (tijdig) kennis te kunnen nemen van de voor hem bestemde post, waaronder de besluiten van 14 en 23 januari 2019, is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De in hoger beroep aangevoerde grond slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat dan geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) P.W. van Straalen