ECLI:NL:CRVB:2021:1889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende bewijs van ingezetenschap en verzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de aanvraag van appellante voor een Wajong/AAW-uitkering. Appellante, geboren in Turkije, kwam in 1986 naar Nederland en heeft een aanvraag ingediend voor een beoordeling van haar arbeidsvermogen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante op haar zeventiende verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de door appellante geschetste feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat zij op haar zeventiende verjaardag een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Het feit dat haar vader mogelijk kinderbijslag voor haar ontving, kon niet worden onderbouwd, en het bewijsrisico lag bij appellante. De Raad concludeerde dat appellante niet verzekerd was voor de AAW op basis van de relevante wetgeving en dat de late aanvraag van appellante het onmogelijk maakte om het bewijs te leveren dat haar vader kinderbijslag voor haar ontving.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in sociale zekerheidszaken en de rol van de betrokken partijen in het aantonen van hun recht op uitkeringen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.