ECLI:NL:CRVB:2021:19
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 21 maart 2016 ziek meldde met hand- en polsklachten en psychische klachten, had op 2 februari 2018 een verzekeringsarts bezocht. Deze arts concludeerde dat appellante belastbaar was met inachtneming van haar beperkingen, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat alle relevante informatie was betrokken en dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom appellante geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante niet onjuist had vastgesteld. De Raad zag geen aanleiding voor een extern medisch onderzoek en concludeerde dat appellante geen medische afzakker was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.