ECLI:NL:CRVB:2021:1915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
20/1750 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de beoordelingen. De rechtbank concludeerde dat appellante, hoewel zij op haar achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had, niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Dit oordeel was gebaseerd op de mogelijkheid dat appellante in de toekomst basale werknemersvaardigheden zou kunnen ontwikkelen door psycho-educatie.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen strijd was met het beginsel van equality of arms. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen reden was om een deskundige te benoemen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat psycho-educatie tot verbetering van het gedrag van appellante kan leiden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de mogelijkheid van verbetering in de toekomst, zelfs als er op het moment van de aanvraag geen arbeidsvermogen is vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

20.1750 WAJONG

Datum uitspraak: 4 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 maart 2020, 19/1031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 14 juli 2021. Mr. Helgers-Crompvoets is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 25 mei 2018
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarop is vermeld dat appellante een hoge bloeddruk en hoofdpijnen heeft. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 7 augustus 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 augustus 2018 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), overwogen dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en van strijd met het beginsel van equality of arms geen sprake is. Volgens de rechtbank maakt het feit dat verzekeringsartsen in dienst zijn van het Uwv niet dat het onderzoek onzorgvuldig is. Ten aanzien van het beginsel van equality of arms heeft de rechtbank erop gewezen dat appellante in de gelegenheid is gesteld om medische informatie aan te leveren en dat zij van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat geen sprake is van een evenwicht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan het medisch oordeel dat appellante niet over basale werknemersvaardigheden beschikte op haar achttiende verjaardag maar dat dit niet duurzaam is. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat geen onderliggend organisch substraat kan worden geduid op basis waarvan de hoofdpijnklachten van appellante verklaard kunnen worden. Volgens de verzekeringsarts moeten de klachten van appellante worden gezien in het licht van een verstandelijke beperking en waarschijnlijk overvraging. Appellante wordt medisch gezien in staat geacht om gedurende ten minste één uur aaneensluitend te kunnen werken en zij wordt ten minste vier uur per dag belastbaar geacht. Door haar gedragsmatige stoornis, zoals ook blijkt uit het schoolverzuim, zal appellante een potentiële werkplek ontwijken en afspraken niet nakomen. Om deze reden beschikt appellante volgens de arbeidsdeskundige niet over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar standpunt gevolgd dat met de toelichting van de verzekeringsarts, zoals weergegeven in haar rapport van 18 januari 2019, voldoende is toegelicht dat psycho-educatie tot verbetering kan leiden van het vermijdingsgedrag en het somatiserend gedrag van appellante en dat appellante basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. In wat appellante aan medische informatie in beroep heeft ingebracht, heeft de rechtbank geen reden gezien om anders te oordelen. De rechtbank heeft geen reden gezien een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar wat zij in beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is. Volgens appellante heeft de rechtbank in de overwegingen 12 en 13 van de aangevallen uitspraak ten onrechte overwogen dat van strijd met het beginsel van equality of arms geen sprake is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op haar achttiende verjaardag ( [datum] ) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op dat moment duurzaam was. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat niet uitgesloten is dat appellante in de toekomst basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen.
4.3.
Voor het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de beoordelingen door het Uwv. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat psycho-educatie tot verbetering van het gedrag van appellante kan leiden en dat appellante basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. De rechtbank heeft verder terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat er geen evenwicht heeft bestaan tussen partijen en heeft terecht geen reden gezien voor benoeming van een deskundige. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Uit de door appellante overgelegde informatie van haar behandelend psycholoog van Apanta GGZ van 15 december 2017 en informatie van haar behandelend neuroloog-kinderneuroloog en medisch psychologen van 24 juli 2019 en 18 juni 2019 blijkt dat een somatisch substraat voor de hoofdpijnklachten van appellante niet is gevonden. De behandelaars van het Máxima Medisch Centrum achten een psychosomatische benadering noodzakelijk, waarbij appellante gebaat zou kunnen zijn met praktische ondersteuning voor activering, daginvulling en bekrachtiging van haar gezonde kant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie van de behandelaars kenbaar bij haar beoordeling betrokken en mede op basis daarvan overtuigend gemotiveerd dat met psycho-educatie zodanige verbetering valt te verwachten dat appellante naar school of werk zou kunnen gaan, afspraken kan nakomen en instructies kan begrijpen, onthouden en uitvoeren. Er is geen aanleiding om aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat verbetering in de toekomst door een dergelijke behandeling niet mogelijk is.
5. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Géron