In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich op 23 maart 2007 ziek meldde met klachten van tinnitus en hyperacusis, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2015 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot beëindiging van zijn uitkering. Na bezwaar werd de uitkering hersteld, maar met een lagere arbeidsongeschiktheid van 36,82% vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 september 2017. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de beperkingen van appellant juist waren vastgesteld. De Raad bevestigde dat appellant medisch geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies en dat de herberekening van het maatmanloon correct was. Tevens werd de Staat veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.