ECLI:NL:CRVB:2021:1970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
19/5129 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die voor het laatst als kwaliteitscontroleur werkte, had zich op 1 september 2017 ziek gemeld en ontving vanaf 1 december 2017 een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 1 oktober 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een herbeoordeling van zijn belastbaarheid.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld op basis van de beschikbare medische informatie en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een onafhankelijke deskundige en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

19 5129 ZW

Datum uitspraak: 5 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2019, 19/2332 (aangevallen uitspraak
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en met verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 maart 2021 een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was voor het laatst werkzaam als kwaliteitscontroleur voor 40 uur per week. Op 1 september 2017 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten en klachten van depressieve aard. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant per 1 december 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 augustus 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 69,09% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 augustus 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 oktober 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Naar aanleiding van de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend psychiater heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 maart 2019 in de FML aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2, onder meer ten aanzien van het bovennormaal vasthouden en verdelen van de aandacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat ook met de aanvullende beperkingen de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Appellant is onverminderd in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 11 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2019 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 april 2019.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd heeft de rechtbank geen reden gegeven om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De op 22 augustus 2019 overgelegde stukken bevatten geen nieuwe medische informatie, waarmee de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening heeft gehouden. Niet is gebleken dat de beperkingen in de aangepaste FML van 18 maart 2019 zijn onderschat. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de conclusies van het Uwv, is er geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat het onderzoek onzorgvuldig is en hij volledig arbeidsongeschikt is. Bij het onderzoek zijn bepaalde lichamelijke beperkingen onderbelicht gebleven en het Uwv had voor de psychische klachten een deskundige moeten raadplegen. Er zijn veel pijnklachten en appellant slaapt ook zeer slecht. Onvoldoende is inzichtelijk gemaakt waarom geen urenbeperking wordt aangenomen. Appellant acht zich niet in staat de de geselecteerde functies te vervullen. Zo blijkt uit de functieomschrijving van productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) dat zeer zorgvuldig moet worden gewerkt en dat men moet beschikken over een goed geheugen. Gezien zijn klachten kan hij niet aan deze eisen voldoen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, waaronder de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg, en appellant gezien op het spreekuur van 16 augustus 2018. Tijdens het spreekuur is appellant psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken op de hoorzitting, informatie opgevraagd en gekregen van de behandelend psychiater en op grond hiervan aanleiding gezien aanvullende beperkingen op te nemen in de rubrieken 1 en 2. In zijn rapport van
18 maart 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bezwaren van appellant besproken en in zijn beoordeling betrokken. Gelet op de aanwezige (medische) stukken in het dossier is er geen aanleiding om aan te nemen dat er aspecten van de gezondheidstoestand van appellant zijn gemist. De aangevoerde grond dat het Uwv uit oogpunt van zorgvuldigheid een psychiater als deskundige had moeten raadplegen, wordt niet gevolgd.
4.3.
Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. In verband met zijn psychische en lichamelijke klachten is appellant aangewezen op fysiek niet zwaar belastende arbeid en moet er in arbeid rekening worden gehouden met verminderde stressbestendigheid. Hiervoor zijn beperkingen aangenomen in alle rubrieken van de FML van 18 maart 2019. Dat de beperkingen van appellant zijn onderschat blijkt niet uit de door de verzekeringsartsen verrichte onderzoeken en uit de informatie van de behandelend sector. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep past de aangenomen medische urenbeperking, dat appellant aangewezen is op regelmaat zonder overwerk, bij de depressieve stoornis. Op basis van de aanwezige medische informatie zijn de klachten van appellant niet verdergaand te objectiveren. Het is vaste rechtspraak dat bij het vaststellen van beperkingen niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend is maar dat wat objectief medisch is vast te stellen. Ook in hoger beroep heeft appellant geen objectief medische informatie ingebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.4.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag wordt evenmin aanleiding gezien om anders te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan. Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 18 maart 2019 opgenomen beperkingen moet appellant medisch gezien in staat worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 april 2019 inzichtelijk en (uitvoerig) gemotiveerd uiteengezet dat de belasting in de functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat gezien zijn klachten hij niet in staat is te voldoen aan de in de functie van productiemedewerker industrie gestelde eisen dat de componenten zeer zorgvuldig moeten worden geplaatst en dat men een goed geheugen voor de lay out moet hebben. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 maart 2021 toegelicht dat het assembleren zeer zorgvuldig moet gebeuren, wat betekent dat elke handeling precies conform instructies moet worden uitgevoerd. Aandacht is daarbij noodzakelijk, maar dit is geen aandacht die meer dan een normale belasting behelst. De functie betreft productiematige werkzaamheden die overzichtelijk zijn en volgtijdelijk en gestructureerd plaatsvinden. Het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt gevolgd.
4.5.
De overwegingen in 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.L.K. Dagmar