ECLI:NL:CRVB:2021:1973
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die als procesoperator werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na een aanvraag op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd appellant door het Uwv beoordeeld en werd vastgesteld dat hij 38,22% arbeidsongeschikt was. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar dit besluit werd door appellant bestreden. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv rekening hebben gehouden met de schouderklachten en depressieve klachten van appellant, en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2018 voldoende rekening hield met de verminderde belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die aanleiding gaf om de eerder vastgestelde beperkingen te herzien. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.