ECLI:NL:CRVB:2021:1975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had zich ziek gemeld met lichamelijke klachten en een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellante met inachtneming van haar beperkingen belastbaar was, maar de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 39,48%.
De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gehouden. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 is appellante niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen de argumenten van appellante besproken, waaronder de effectiviteit van de medicatie Rizatriptan en de bijwerkingen daarvan. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad onderschrijft de conclusies van de verzekeringsarts en de rechtbank, en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 5 augustus 2021.