ECLI:NL:CRVB:2021:1979
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als magazijnmedewerker en chauffeur schoolvervoer werkte, was op 8 januari 2015 uitgevallen door knieklachten. Het Uwv had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling was de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,9%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met de Awb was genomen, maar dat dit gebrek kon worden gepasseerd omdat appellant niet benadeeld was. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de schending van de hoorplicht en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, niet gevolgd. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.