ECLI:NL:CRVB:2021:1980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-uitkering te beëindigen. Appellant, die sinds 2006 ziek was door rugklachten, buikklachten en psychische problematiek, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts in maart 2019, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen, wat leidde tot een verlaging van zijn uitkering.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing, waarbij werd opgemerkt dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig en volledig onderzoek hadden verricht. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat niet alle relevante medische gegevens waren meegenomen. De Raad oordeelde echter dat de medische informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde, geen nieuwe feiten bevatte die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de WGA-uitkering terecht was beëindigd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de psychische en lichamelijke klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, medisch geschikt waren. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier H. Spaargaren.