In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving sinds 25 januari 2008 bijstand op grond van de Participatiewet en stond ingeschreven op een uitkeringsadres. Naar aanleiding van een anonieme melding dat hij niet op dit adres woonde, heeft de gemeente Almere een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, omdat hij niet had gemeld dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De gemeente heeft vervolgens de bijstand van appellant ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd.
De Raad heeft vastgesteld dat het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, wat de vooronderstelling rechtvaardigde dat appellant niet op dat adres woonde. Appellant heeft geprobeerd aan te tonen dat hij wel op het uitkeringsadres woonde, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij de bijstandverlenende instantie ligt, maar dat appellant in dit geval niet aan zijn verplichtingen had voldaan.
De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht waren, en dat het beroep van appellant op de zesmaandenjurisprudentie niet opging, omdat deze alleen geldt bij een bevoegdheid tot terugvordering en niet bij een verplichte terugvordering. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.