ECLI:NL:CRVB:2021:2020

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
20/1209 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die eerder als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld met pijnklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde echter dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde dat de aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de door appellante ingebrachte medische informatie onvoldoende was om aan te tonen dat haar klachten ernstiger waren dan vastgesteld. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kon worden, zonder veroordeling in proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de rol van de verzekeringsarts in dit proces. De Raad wees erop dat appellante de mogelijkheid heeft om haar verslechterde gezondheid te melden via een AMBER-claim, indien nodig.

Uitspraak

20 1209 WIA

Datum uitspraak: 11 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 februari 2020, 19/3157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Seme, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft de beroepsgronden aangevuld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via (beeld)bellen plaatsgevonden op 7 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Seme. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster voor 18,5 uur per week. Het dienstverband is op 30 september 2016 geëindigd en appellante heeft vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 5 november 2016 heeft appellante zich met pijnklachten aan haar handen en hoofd- en nekpijn ziek gemeld. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet.
1.2.
Op 10 augustus 2018 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Een arts van het Uwv heeft appellante op 24 september 2018 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat er bij appellante sprake is van beperkingen in sociaal en persoonlijk functioneren en ten aanzien van fysiek zwaar werk. Appellante is belastbaar met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarna heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 1 oktober 2018 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 13 november 2018 geen recht op een WIAuitkering is ontstaan.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 25 januari 2019 op de hoorzitting gezien en haar aansluitend onderzocht. Op basis van zijn bevindingen en de in bezwaar opgevraagde medische informatie is geconcludeerd dat de beperkingen niet op juiste wijze zijn weergegeven in de FML. De FML is aangepast om overmatige belasting te voorkomen, ook is een urenbeperking gesteld van 6 uur per dag/30 uur per week om extra recuperatie te borgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft niet alle voorbeeldfuncties geschikt geacht voor appellante en heeft nieuwe functies geselecteerd. Vervolgens is vastgesteld dat er geen sprake was van verlies aan verdiencapaciteit. Bij besluit van 30 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Met de traumagerelateerde klachten, de stemmingsklachten, pijnklachten en navelbreuk is rekening gehouden bij het vaststellen van de FML. Appellante stelt dat haar klachten ernstiger zijn, maar dat is onvoldoende te objectiveren aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft in de door appellante in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding gezien voor twijfel aan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 januari 2019 afdoende gemotiveerd waarom deze informatie geen reden is voor een andere conclusie. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende gemotiveerd dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar pijnklachten en psychische klachten. Appellante heeft erop gewezen dat haar whiplashklachten, ondanks diverse behandelingen, nog steeds aanwezig zijn. Ook acht appellante de voorbeeldfuncties niet passend. Over de functie huishoudelijk medewerker heeft appellante opgemerkt dat het haar niet eens lukt om haar eigen huishouden te doen vanwege
nekpijn en spierklachten. Ook de andere functies kan appellante niet vervullen vanwege de pijnklachten, misselijkheid en duizeligheid waar zij sinds het ongeval last van heeft.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Ter beoordeling is of de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Zij heeft gesteld dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende medische grondslag en dat zij vanaf
13 november 2018 niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.5.
Hieraan wordt toegevoegd dat er geen aanleiding is om appellante te volgen in haar stelling dat er geen beperkingen zijn aangenomen vanwege de whiplash. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vanwege traumagerelateerde klachten en stemmingsklachten beperkingen gesteld ten aanzien van zowel de fysieke als de psychische belasting. Ook is er een urenbeperking gesteld van 6 uur per dag/30 uur per week om extra recuperatie te borgen. Hiermee is toereikend aangesloten op het klachtenbeeld van appellante. Door de stukken die appellante in hoger beroep heeft ingediend, is geen twijfel ontstaat aan de beoordeling van het Uwv van de arbeidsmogelijkheden op de datum in geding. Deze medische informatie ziet ook niet op die datum en is, aldus appellante, bedoeld om te laten zien dat het sindsdien steeds slechter gaat. Ten aanzien van deze stukken heeft het Uwv terecht opgemerkt dat appellante de mogelijkheid heeft om melding te maken van haar verslechterde gezondheid door middel van een AMBER-claim.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De functie van huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333), waarvan appellante heeft gesteld dat zij die niet kan vervullen omdat zij niet in staat is om haar eigen huishouden te doen vanwege haar hand- en armklachten, is, uitgaande van de FML van 25 april 2019, passend en kan dus aan de schatting ten grondslag gelegd worden.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D.S. Barthel