ECLI:NL:CRVB:2021:2071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
19/1770 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor matras op grond van medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een nieuwe matras door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Appellant, die sinds 1997 bijstand ontvangt, had op 22 februari 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 600,- voor een matras en een kledingkast, onderbouwd met de stelling dat zijn medische situatie extra kosten met zich meebracht. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten voor een matras tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan behoren en dat appellant niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond die een uitzondering rechtvaardigden.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de kosten voor een nieuwe matras noodzakelijk zijn vanwege zijn ziekte van Crohn, die leidt tot extra slijtage van de matras. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er een noodzaak bestond voor de vervanging van de matras ten tijde van de aanvraag. Het advies van de GGD-arts, waar appellant zich op beriep, gaf geen medische indicatie voor de kosten van een nieuwe matras, maar enkel voor extra was- en slijtagekosten van kleding en beddengoed. De Raad concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de kosten voor de matras geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van de Participatiewet.

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 1770 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2019, 18/4158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 16 augustus 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding plaatsgevonden op 14 juni 2021. Namens appellant is verschenen mr. El Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.A.C. Kooij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 februari 1997 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande met kostendeler.
1.2.
Appellant heeft op 22 februari 2018 bij het college een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een matras en een kledingkast voor een bedrag van € 600,-. Op het aanvraagformulier heeft appellant toegelicht dat hij als gevolg van zijn medische situatie te maken heeft met extra kosten en dat zijn matras sneller slijt dan gebruikelijk is.
1.3.
Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat het gebruiksgoederen zijn die behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het eigen inkomen moeten worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, hetzij door het afsluiten van een lening. Het college is niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan voor deze kosten toch bijzondere bijstand moet worden verleend.
1.4.
Bij besluit van 27 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 april 2018, met een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de noodzaak van een nieuwe matras onvoldoende heeft aangetoond, omdat er waterdichte beschermhoezen verkrijgbaar zijn die voorkomen dat een matras bevuild raakt. Verder heeft het college zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het college aan appellant bij besluit van
1 april 2018 een Tegemoetkoming meerkosten zorg heeft toegekend van € 200,- ter compensatie van de meerkosten die appellant als gevolg van zijn chronische ziekte heeft. Ten aanzien van de bijzondere bijstand voor de kosten van een kledingkast heeft het college de primaire afwijzingsgrond gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de kosten voor het aanschaffen van een nieuwe matras noodzakelijk zijn. Omdat hij lijdt aan de ziekte van Crohn, moet zijn matras regelmatig schoon worden gemaakt, met als gevolg dat zijn matras sneller slijt. Daarbij komt dat het treffen van preventieve maatregelen niet altijd mogelijk is, omdat appellant als gevolg van zijn psychische klachten vaak de beschermhoezen van zijn matras haalt. De rechtbank heeft volgens appellant onvoldoende gewicht toegekend aan het medisch advies dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond op 16 februari 2016 in opdracht van het college heeft uitgebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen in hoger beroep uitsluitend nog in geschil of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een nieuwe matras terecht heeft afgewezen.
4.2.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.4.
Appellant heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand een noodzaak bestond voor de vervanging van zijn matras. Appellant heeft geen foto’s of andere bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zijn matras ten tijde van de aanvraag was versleten en om die reden vervangen diende te worden. Uit het advies van de GGD-arts van 16 februari 2016 blijkt dat er een medische indicatie bestaat voor het jaarlijks toekennen van bijzondere bijstand voor extra was- en slijtagekosten van kleding en beddengoed. Het college heeft in navolging van dit advies op 13 juni 2018 opnieuw bijzondere bijstand voor deze kosten tot een bedrag van € 408,- toegekend. Uit het advies van de GGD arts kan niet worden afgeleid dat, anders dan appellant heeft betoogd, er ook een medische indicatie bestaat voor het vergoeden van de kosten van een nieuwe matras. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat waterdichte beschermhoezen onvoldoende bescherming bieden tegen vervuiling van het matras.
4.5.
Gelet op 4.4 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de kosten van een matras voor appellante geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van Y. Al-Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) Y. Al-Qaq