ECLI:NL:CRVB:2021:2082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
20/1600 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2019 juist waren. De Centrale Raad heeft deze conclusie onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door Psyon, dat op verzoek van het Uwv een expertise had uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelende GZ-psycholoog en psychiater onvoldoende onderbouwing bood voor de stelling van de appellant dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

Uitspraak

20 1600 WIA

Datum uitspraak: 19 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2020, 19/3807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 22 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker voor 38 uur per week. Op 6 oktober 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met meerdere lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 20 juli 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 6 augustus 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 4 oktober 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 55,81% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In bezwaar heeft psychiater I. Visser van Psyon op verzoek van het Uwv een expertise uitgevoerd en zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 16 april 2019.
1.3.
Bij besluit van 13 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2018 gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49,17%. Aan het bestreden besluit liggen een rapport en een FML van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 mei 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 mei 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is – voor zover in hoger beroep van belang – van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd. Hij heeft zich volgens de rechtbank tevens mogen baseren op de psychiatrische expertise van Psyon van 16 april 2019, waarin is geconcludeerd dat appellant lijdt aan een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. In dit advies is uitvoerig gemotiveerd hoe de psychiater tot zijn conclusies is gekomen. Bij diens beoordeling is voorts de beschikbare informatie van de behandelaars van appellant betrokken. Appellant heeft gewezen op de brief van Inter GGZ van 12 september 2018, waarin onder meer de diagnose ‘Ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis’ is gesteld. De rechtbank ziet in deze informatie van Inter GGZ onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van Psyon en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de door appellant genoemde brief blijkt namelijk niet op welke (onderzoeks)gegevens de diagnose van schizofrenie is gebaseerd. Appellant heeft in beroep geen andere medische gegevens verstrekt ter onderbouwing van zijn standpunt. Het Uwv heeft onderkend dat eiser lijdt aan OSAS (slaapapneu) en dat appellant ook rugklachten en psychische problemen heeft. In verband daarmee hebben de verzekeringsartsen van het Uwv beperkingen vastgesteld. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat appellants beperkingen niet juist of niet volledig in kaart zijn gebracht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij vanwege zijn slaapapneu, chronische lage rugklachten en forse psychische problemen bij einde wachttijd niet, dan wel zeer beperkt in staat was tot het verrichten van arbeid en meer dan 49,17% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft daarbij opnieuw gewezen op de medische informatie van de bedrijfsarts en van zijn behandelaars en te kennen gegeven bedenkingen te hebben bij het onderzoek door Psyon.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 oktober 2018 heeft vastgesteld op 49,17%.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 27 mei 2019. In wat appellant in hoger beroep en ter zitting heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek uitgevoerd door Psyon. Uit het rapport van psychiater Visser van Psyon van 16 april 2019 blijkt dat deze de beschikking had over alle medische informatie afkomstig van de behandelend GZ-psycholoog en psychiater van appellant ten tijde in geding. Er bestond dan ook geen aanleiding voor Visser om contact op te nemen met die behandelaars. Uit het rapport blijkt ook dat Visser deze informatie uit de behandeld sector inclusief het medicijngebruik van appellant heeft betrokken bij zijn overwegingen. Het gegeven dat psychiater Visser tot een andere conclusie en diagnose komt dan de behandelend GZ-psycholoog en psychiater in hun brief van 12 september 2018, betekent niet dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich niet op de conclusies van dit onderzoek heeft mogen baseren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan uit de brief van de GZ-psycholoog en de psychiater van 12 september 2018 niet worden opgemaakt op welke onderzoeksgegevens hun diagnose is gebaseerd. Nu ook in hoger beroep geen nadere gegevens zijn ingezonden, wordt geoordeeld dat de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen geheel kunnen worden onderschreven.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Spaargaren