ECLI:NL:CRVB:2021:2084
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als algemeen schoonmaakster werkte, had zich op 19 augustus 2016 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat er geen reden was om aan de FML te twijfelen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de FML en de arbeidskundige beoordeling correct waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.