ECLI:NL:CRVB:2021:2084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
20/1863 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als algemeen schoonmaakster werkte, had zich op 19 augustus 2016 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat er geen reden was om aan de FML te twijfelen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de FML en de arbeidskundige beoordeling correct waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

20 1863 WIA

Datum uitspraak: 19 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2020, 19/4031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen schoonmaakster voor ongeveer 12 uur per week. Op 19 augustus 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 16 juli 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 17 augustus 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 3 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 2 mei 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 2 juli 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uit de beschikbare medische gegevens kan niet worden afgeleid dat de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld hadden van de medische situatie van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 mei 2019 afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen. Wat betreft de door appellante geclaimde urenbeperking, heeft de arts in het rapport van 21 juni 2018 inzichtelijk toegelicht dat niet wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria uit de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’. De stelling dat naast de klachten aan de handen en voeten ook rekening had moeten worden gehouden met klachten aan de rug en schouders en psychische klachten, heeft appellante niet nader onderbouwd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies, ondanks de daarbij aanwezige signaleringen, passen binnen de bij appellante vastgestelde beperkingen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt dat zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard en dus een WIA-uitkering aan haar had moeten worden toegekend, herhaald. Zij is van mening dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld in verband met de klachten aan haar handen, voeten, schouders en rug. In elk geval had volgens appellante een urenbeperking moeten worden aangenomen, omdat zij gedurende de dag veel rust nodig heeft en niet kan functioneren indien zij in de middag niet slaapt. De geselecteerde functies acht appellante niet passend, omdat daarin intensief met de handen moet worden gewerkt en geen mogelijkheid bestaat om de handen tussendoor rust te geven. Ook de schouders en rug worden volgens appellante in de geselecteerde functies te zwaar belast.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 augustus 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden besproken en gemotiveerd geoordeeld dat die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zoals onder 2 weergegeven. Uit de voorhanden gegevens blijkt dat de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoogte waren van de bij appellante aanwezige klachten aan de handen, voeten, schouders en rug. Op basis van de bevindingen bij lichamelijk onderzoek en de in het dossier aanwezige informatie van de huisarts en orthopedisch chirurg zijn in de FML beperkingen opgenomen betreffende trillingsbelasting, dynamische handelingen en statische houdingen. Appellante heeft haar standpunt dat deze beperkingen onvoldoende zijn ook in hoger beroep niet onderbouwd met medische stukken. De in het dossier aanwezige informatie van de bedrijfsarts, de huisarts en de orthopedisch chirurg, die bij de primaire beoordeling door het Uwv zijn betrokken, geven ook geen aanleiding om te oordelen dat de artsen van het Uwv de in die stukken weergegeven klachten en bevindingen niet juist hebben beoordeeld. Gelet op de juistheid van de FML is er ook wat betreft de arbeidskundige beoordeling geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Spaargaren