ECLI:NL:CRVB:2021:2085
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na bedrijfsongeval
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die als operator werkzaam was, had zich na een bedrijfsongeval ziek gemeld met zowel fysieke als psychische klachten. Het Uwv had appellant een WIA-uitkering geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) van 24 september 2018. De door appellant ingediende medische stukken, waaronder een brief van psychiater Horstmanshoff, werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten niet juist waren vertaald in de FML en dat er een deskundige benoemd had moeten worden. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de psychische klachten van appellant en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.