ECLI:NL:CRVB:2021:2099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde ZW-inkomsten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 7 april 2018 bijstand op grond van de Participatiewet, maar had daarnaast ook een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft de bijstand per 7 april 2018 ingetrokken en een bedrag van € 2.939,79 teruggevorderd, omdat appellante geen melding had gemaakt van haar ZW-inkomsten, wat in strijd was met haar inlichtingenverplichting.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de ZW-uitkering ten onrechte heeft ontvangen en deze moest terugbetalen, en dat daarom niet naar haar middelen moet worden gekeken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de ZW-uitkering moest terugbetalen. Zelfs als dat het geval zou zijn, beschikte zij in de relevante periode over voldoende middelen om in haar noodzakelijke bestaanskosten te voorzien, waardoor zij geen recht had op bijstand.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de beroepsgrond van appellante niet slaagt. De uitspraak is gedaan door M. van Paridon, met W.E.M. Maas als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 augustus 2021.