ECLI:NL:CRVB:2021:2099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
19/4502 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde ZW-inkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellante ontving sinds 7 april 2018 bijstand op grond van de Participatiewet, maar had daarnaast ook een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft de bijstand per 7 april 2018 ingetrokken en een bedrag van € 2.939,79 teruggevorderd, omdat appellante geen melding had gemaakt van haar ZW-inkomsten, wat in strijd was met haar inlichtingenverplichting.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de ZW-uitkering ten onrechte heeft ontvangen en deze moest terugbetalen, en dat daarom niet naar haar middelen moet worden gekeken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de ZW-uitkering moest terugbetalen. Zelfs als dat het geval zou zijn, beschikte zij in de relevante periode over voldoende middelen om in haar noodzakelijke bestaanskosten te voorzien, waardoor zij geen recht had op bijstand.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de beroepsgrond van appellante niet slaagt. De uitspraak is gedaan door M. van Paridon, met W.E.M. Maas als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 augustus 2021.

Uitspraak

19 4502 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 augustus 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2019, 19/2556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Namens appellante heeft mr. Kuit door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich eveneens door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. A. Hielkema.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 7 april 2018 - in aanvulling op haar inkomsten uit arbeid - bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet.
1.2.
Uit door appellante overgelegde bankafschriften is gebleken dat zij een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet (ZW). Op verzoek van het college heeft appellante hierover vervolgens stukken overgelegd.
1.3.
Bij besluiten van 1 november 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 april 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante per 7 april 2018 ingetrokken en de over de periode van 7 april 2018 tot en met 30 september 2018 verleende bijstand tot een bedrag van € 2.939,79 van appellante teruggevorderd. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante naast inkomsten uit arbeid ook een ZW-uitkering heeft ontvangen, waarvan zij in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt. Het bedrag aan ZW-uitkering en de inkomsten uit arbeid tezamen is hoger dan de voor appellante geldende norm, zodat zij over de periode van 7 april 2018 tot en met 30 september 2018 geen recht op bijstand had en de over die periode verleende bijstand moet worden teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat niet moet worden gekeken naar de middelen waarover zij tijdens de periode van 7 april 2018 tot en met 30 september 2018 (te beoordelen periode) beschikte, omdat zij de ZW-uitkering ten onrechte heeft ontvangen en moest terugbetalen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de ZW-uitkering die zij tijdens de te beoordelen periode heeft ontvangen, later moest terugbetalen. Ook als appellante het ontvangen ziekengeld moest terugbetalen, blijft staan dat appellante in de te beoordelen periode met de inkomsten en de ZW-uitkering feitelijk over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien en daarom in die periode geen recht had op bijstand. Zoals ook de rechtbank heeft gedaan, wijst de Raad in dit verband op zijn uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1105.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van W.E.M. Maas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) W.E.M. Maas