ECLI:NL:CRVB:2021:2107
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering op basis van woonsituatie en huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van studiefinanciering van appellante, die als thuiswonende studerende is aangemerkt. Appellante ontving vanaf 1 augustus 2017 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000, maar na een huisbezoek op 15 februari 2019, uitgevoerd door controleurs in opdracht van de minister, werd haar studiefinanciering herzien. De minister concludeerde dat appellante ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het basisregistratiepersonen (brp)-adres, wat leidde tot een terugvordering van € 3.507,28. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie van de minister. Tijdens het huisbezoek zijn geen persoonlijke spullen van appellante aangetroffen, wat niet te rijmen valt met een structureel hoofdverblijf op het brp-adres. Appellante heeft niet bewezen dat zij op het brp-adres woonde, en de Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het huisbezoek rechtmatig was. De stellingen van appellante over de onrechtmatigheid van het huisbezoek en de zorgvuldigheid van het onderzoek worden verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.