ECLI:NL:CRVB:2021:2118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
19/4300 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag door onduidelijke financiële situatie en herkomst van stortingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 3 september 2019. De appellant had in 2018 een aanvraag voor bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, met name over de herkomst van contante stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van schuiven met geldbedragen tussen rekeningen, en dat de verklaringen van familieleden over leningen niet specifiek genoeg waren om de bijstandsbehoevendheid te onderbouwen.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat de appellant niet voldoende openheid van zaken had gegeven over de herkomst van de stortingen en bijschrijvingen, en dat de financiële situatie onduidelijk bleef. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de eerdere afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken bij aanvragen voor bijstand en de noodzaak voor aanvragers om voldoende bewijs te leveren van hun financiële situatie.

Uitspraak

19.4300 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 september 2019, 19/2259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 17 augustus 2021
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: W.E.M. Maas
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D. Matadien, advocaat. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft zich op 19 juli 2018 gemeld en een aanvraag ingediend om bijstand. Bij besluit van 9 november 2018 (besluit 1) heeft het college de aanvraag afgewezen. Op
13 november 2018 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 6 februari 2019 (besluit 2) heeft het college ook deze aanvraag afgewezen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant onvoldoende informatie heeft verschaft over zijn financiële situatie waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Bij besluit van 25 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen besluit 1 en 2 ongegrond verklaard. De geldstromen op zijn bankrekeningen zijn onduidelijk. Er worden maandelijks grote bedragen bijgeschreven en gestort en maandelijks ook grote bedragen opgenomen, maar minder dan er wordt gestort en bijgeschreven. Appellant heeft niet kunnen uitleggen waar dit verschil vandaan komt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er wordt geschoven met geld tussen zijn creditcardrekening en zijn bankrekeningen. Zonder aanvullende inkomsten kunnen de bankrekeningen van appellant niet maandelijks worden aangevuld met zulke grote bedragen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Er zijn regelmatig contante stortingen en bijschrijvingen op de twee bankrekeningen en de creditcardrekening gedaan. Onvoldoende duidelijk is waar het geld vandaan komt. Het gaat in veel gevallen om aanzienlijke bedragen, terwijl slechts een klein deel daarvan is aangewend voor levensonderhoud. Appellant heeft bovendien met regelmaat hogere bedragen op zijn rekeningen gestort, dan hij heeft opgenomen. Dat enkel sprake is van schuiven met geldbedragen tussen de rekeningen en dat de bedragen afkomstig zijn uit eigen middelen heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Nu appellant geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over de herkomst van alle stortingen en bijschrijvingen heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat de door appellant overgelegde, meer algemene verklaring van “ [naam familie] ” over de leningen, onvoldoende specifiek is, omdat daaruit niet blijkt welk familielid wanneer welk bedrag aan appellant heeft geleend en waarvoor. Het feit dat appellant naar aanleiding van een nieuwe aanvraag met ingang van april 2019 bijstand is toegekend, betekent niet dat het recht op bijstand ten aanzien van deze aanvragen kon worden vastgesteld. Het standpunt van appellant dat bij de nieuwe aanvraag sprake is geweest van dezelfde persoonlijke en financiële omstandigheden deelt de Raad niet. Niet alleen is sprake van een andere periode, ook heeft appellant ter zitting bevestigd dat hij ten tijde van de nieuwe aanvraag gebruik maakte van iDEAL, zodat wel aantoonbaar was waar het geld op zijn bankrekeningen vandaan kwam.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) W.E.M. Maas (getekend) A.M. Overbeeke