ECLI:NL:CRVB:2021:2206
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig zijn in de gemeente
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die volgens het college van burgemeester en wethouders van Groningen niet woonachtig was in de gemeente Groningen. De appellante had verklaard dat zij op 6 november 2017 op het spreekuur van het team Daklozen had aangegeven dat zij uit haar woning was gezet vanwege een hennepkwekerij. Na onderzoek door het college bleek dat appellante op 24 augustus 2017 in haar woning een hennepkwekerij had en dat zij sinds december 2016 niet meer in de gemeente Groningen woonde. Het college heeft daarop besloten om de bijstand van appellante met ingang van 1 december 2016 in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 14.614,02.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verklaringen van appellante doorslaggevend waren en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank op een toereikende grondslag heeft geoordeeld en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De omstandigheden dat appellante haar woning is kwijtgeraakt en financiële problemen heeft, zijn niet voldoende om van terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.