ECLI:NL:CRVB:2021:2214
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door Uwv in bezwaar met proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Kuin, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was gericht tegen de uitspraak van 18 januari 2018, waarin de rechtbank de zaak had beoordeeld onder nummer 17/3946. Tijdens de zitting op 20 februari 2020 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.H.M. Visser. Na het onderzoek heeft de Raad het onderzoek heropend en een deskundige benoemd, die op 19 september 2020 een rapport heeft uitgebracht. Op 4 december 2020 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant.
Op 5 februari 2021 heeft mr. Kuin namens appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten zonder een nader onderzoek ter zitting. De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. In dit geval heeft het Uwv de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar vergoed, maar de Raad heeft geoordeeld dat er ook kosten zijn gemaakt in verband met het beroep en het hoger beroep.
De Raad heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 2.992,- voor de rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, en heeft daarnaast een verzoek om vergoeding van € 3.404,68 voor deskundigenrapporten toegewezen. De totale kosten die het Uwv aan appellant moet vergoeden, bedragen € 6.396,68. Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.