ECLI:NL:CRVB:2021:2214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
18/1100 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door Uwv in bezwaar met proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Kuin, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was gericht tegen de uitspraak van 18 januari 2018, waarin de rechtbank de zaak had beoordeeld onder nummer 17/3946. Tijdens de zitting op 20 februari 2020 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.H.M. Visser. Na het onderzoek heeft de Raad het onderzoek heropend en een deskundige benoemd, die op 19 september 2020 een rapport heeft uitgebracht. Op 4 december 2020 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant.

Op 5 februari 2021 heeft mr. Kuin namens appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten zonder een nader onderzoek ter zitting. De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. In dit geval heeft het Uwv de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar vergoed, maar de Raad heeft geoordeeld dat er ook kosten zijn gemaakt in verband met het beroep en het hoger beroep.

De Raad heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 2.992,- voor de rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, en heeft daarnaast een verzoek om vergoeding van € 3.404,68 voor deskundigenrapporten toegewezen. De totale kosten die het Uwv aan appellant moet vergoeden, bedragen € 6.396,68. Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 augustus 2021
18/1100 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 januari 2018, 17/3946 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Kuin hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.M. Visser.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige benoemd. De deskundige heeft op
19 september 2020 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 4 december 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 5 februari 2021 heeft mr. Kuin namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 december 2020 volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen.
Uit de gewijzigde beslissing op bezwaar blijkt dat het Uwv de kosten voor verleende rechtsbijstand aan appellant in bezwaar tot een bedrag van € 992,- al heeft vergoed.
Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskostenvergoeding voor de aan appellant in beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand wordt, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 2.992,-, bestaande uit € 1.496,- in beroep (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.496,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Het verzoek om vergoeding van € 3.404,68 in verband met de door appellant overgelegde deskundigenrapporten komt eveneens voor toewijzing in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 6.396,68.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) H. Alajai

CVG