Uitspraak
19 1174 WAJONG
6 februari 2019, 18/1063 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1996, die lijdt aan een neurologische aandoening en psychische klachten. De aanvraag voor de Wajong-uitkering werd afgewezen omdat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) oordeelde dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die stelden dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat haar klachten niet zodanig zijn dat zij niet kan functioneren in een arbeidsorganisatie.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim twee maanden is overschreden en kende appellante een schadevergoeding van € 500,- toe, te verdelen over het Uwv en de Staat der Nederlanden, elk voor de helft. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Staat en het Uwv beide verantwoordelijk zijn voor de proceskosten van appellante in verband met het verzoek om schadevergoeding.