ECLI:NL:CRVB:2021:2251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
19/3434 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, werkzaam als medewerker hospitality, had zich op 2 januari 2015 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een weigering van de uitkering. De rechtbank had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk was. De rapporten van de verzekeringsarts, die de functionele mogelijkheden van appellante had vastgesteld, werden onderschreven. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen, en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

19 3434 WIA

Datum uitspraak: 2 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2019, 18/3681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. Tastan-Bastimar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Appellante heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Tastan-Bastimar die via videobellen heeft deelgenomen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, werkzaam als medewerker hospitality voor 35 uur per week, heeft zich op 2 januari 2015 ziek gemeld met klachten van het bewegingsapparaat. Op 26 september 2016 heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft de inhoudelijke behandeling van deze aanvraag uitgesteld, omdat het Uwv aan de werkgever van appellante een loonsanctie heeft opgelegd waardoor de wachttijd is verlengd tot 29 december 2017. Naar aanleiding van de WIAaanvraag heeft op 13 december 2017 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden waarbij een verzekeringsarts appellante lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Deze arts heeft op 13 december 2017 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 11,06%. Bij besluit van 15 januari 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 29 december 2017 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 januari 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in wat appellante heeft aangevoerd aanleiding gezien aanvullende beperkingen vast te stellen. Deze aanvullende beperkingen zijn vastgelegd in een FML van 19 juli 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat op grond van de aangescherpte FML twee van de eerder geselecteerde functies niet voor appellante geschikt zijn, maar dat er binnen de SBC-code van een van de functies, een functie kan worden bijgeduid waardoor voldoende functies voor appellante geschikt zijn. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 16,76%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat appellante, onder inzending van medische informatie, waaronder informatie van Turkse artsen en een rapport van 26 januari 2019 van verzekeringsarts I. Sevinc, heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De belastbaarheid van appellante op de datum in geding is in de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarbij informatie uit de behandelend sector en het door appellante overgelegde verzekeringsgeneeskundig rapport is betrokken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet bepalend is welke beperkingen appellante stelt te ondervinden of in de praktijk blijkt te ondervinden, maar dat de arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg dient te zijn van ziekte of gebrek. Verder is niet een gestelde diagnose, maar de vraag welke beperkingen uit de aandoening voortvloeien bepalend voor de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918). Wat betreft de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van appellante, vallen binnen haar belastbaarheid en dus geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dient te prevaleren boven het het oordeel zoals neergelegd in het door appellante overgelegde rapport van 26 januari 2019 en de aanvullende reactie van 15 juni 2019 van verzekeringsarts Sevinc. Sevinc heeft in tegenstelling tot de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de diagnose fibromyalgie en de artritis- en polyneuropathische klachten bij zijn oordeel betrokken, waardoor hij tot meer beperkingen is gekomen. Voorts is gelet op de medische informatie van de orthopeed, neuroloog en reumatoloog haar medische situatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschat. Er dienen meer en andere beperkingen voor haar nek-, schouder- en beenklachten te worden vastgesteld. In de nek is slijtage en een vernauwing geconstateerd. De schouder is beperkt vanwege artrose en een pees- en slijmbeursontsteking. Voorts heeft appellante verwezen naar informatie van een Turkse arts die tendinitis heeft geconstateerd aan de linkerschouder. In haar benen heeft appellante een doof gevoel waardoor zij pijnklachten heeft bij het lopen en staan. Ook heeft de huisarts bij appellante degeneratieve verandering in de handen vastgesteld. Nader reumatologisch onderzoek moet uitwijzen of dit op artrose duidt. De reumatoloog heeft de non-inflammatoire klachten geduid als fibromyalgie. Verzekeringsarts Sevinc heeft in een aanvullende reactie van 15 juni 2019 opgemerkt dat de ingrepen aan de handen niet leiden tot volledig herstel maar juist de kwetsbaarheid vergroten waardoor beperkingen vastgesteld moeten worden voor de handfunctie. Als gevolg van de oogklachten dient volgens hem een beperking te worden vastgesteld, omdat appellante allergisch is voor allerlei stoffen. Ook dit is niet onderkend in de FML.
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 december 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Het Uwv heeft een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben dossierstudie verricht en hebben appellante gezien op het spreekuur en de hoorzitting. Beide verzekeringsartsen hebben een uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft de schouder- en nekregio onderzocht, alsook de functionaliteit van de rechterarm en handen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bezwaren beschreven en heeft nader lichamelijk onderzoek verricht waarbij het onderzoek en de onderzoeksbevindingen zeer gedetailleerd zijn beschreven. Bij de weging van het vaststellen van de arbeidsbeperkingen is de medische informatie van de behandelend sector zowel door de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar betrokken en gewogen.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct heeft vastgesteld. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoeksbevindingen en de medische informatie inzichtelijk uiteengezet dat appellante is aangewezen op linker schoudersparend werk waardoor met name heffen boven schouderhoogte en hoogfrequent reiken met links en zware trillingen vermeden moeten worden. Ook is zij aangewezen op handsparend werk waarbij zware krachtsinspanningen vermeden moeten worden. Voor de door appellante vermelde beenklachten zijn beperkingen vastgesteld voor lopen, staan, klimmen en traplopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op de aanvullende informatie geconcludeerd dat bij appellante meerdere aandoeningen spelen. Uit het rapport van 19 juli 2018 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op de medische informatie van de behandelend sector de volgende diagnoses in aanmerking heeft genomen: cervicaal radiculair syndroom door foramenstenose; keratoconjunctivitis sicca; pijnklachten schoudergordel passend bij fibromyalgie; pijnklachten vingergewrichten zonder aanwijzingen van inflammatoire aandoening; polyneuropathie onderste ledematen niet aangetoond maar ook niet uitgesloten; licht verhoogde AF, yGT en CRP vooralsnog zonder klinische betekenis; status AC-resectie rechts wegen AC-artrose; status CTS decompressie rechts; duizeligheid. Op elk van de diagnoses is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 juli 2018 ingegaan en hij heeft uiteengezet waarom een aandoening al dan niet tot beperkingen in de FML heeft geleid en in welke mate de betreffende beperking moet worden vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgebreid ingegaan op de in bezwaar naar voren gebrachte gronden. Met de rapporten van 24 mei 2019 en 27 september 2019 heeft de verzekeringsarts gereageerd op het door appellante ingebrachte rapporten van Sevinc. In het bijzonder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de conclusie van Sevinc dat voor de hand- en oogklachten (meer) beperkingen moeten worden gesteld. Wat betreft de handklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat zowel bij onderzoek van de verzekeringsarts als van hemzelf, geen duidelijke functieafwijkingen of atrofieën zijn waargenomen en dat ook in de informatie van de reumatoloog geen afwijkingen werden benoemd. Wat betreft de oogklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat appellante wordt behandeld met druppels en dat niet is gebleken dat zij in werkomstandigheden niet in dezelfde mate kan functioneren als in dagelijkse omstandigheden.
4.4.
De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 19 juli 2018, 2 november 2018, 24 mei 2019 en 27 september 2019 is uitgebreid en inzichtelijk en wordt onderschreven. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 19 juli 2017 zijn gebaseerd op de door appellante vermelde klachten als gevolg van verschillende aandoeningen, waarbij is uitgegaan van diagnoses zoals deze naar voren komen uit de medische informatie van de behandelend sector. In de FML zijn diverse beperkingen vastgesteld voor de nek-, schouder-, arm-, hand-, vinger- alsook de beenklachten. Deze FML wordt, behoudens wat betreft de beperkingen wegens de hand-, vinger- en oogklachten, ook door verzekeringsarts Sevinc onderschreven. Inzichtelijk is gemotiveerd waarom het standpunt van Sevinc over die klachten niet is gevolgd.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige, zoals ter zitting door appellante is verzocht.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 20 juli 2018 de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies deugdelijk gemotiveerd. Uit het rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de aangepaste FML de functies heeft heroverwogen. Er zijn functies vervallen vanwege het veelvuldig reiken en tillen. Binnen de SBC-code 111180 is een functie bijgeduid waarin geen sprake is van veelvuldig reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend toegelicht dat de functies samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en administratief medewerker (SBC-code 315133) waarop de arbeidsongeschiktheidsschatting is gebaseerd, de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren