ECLI:NL:CRVB:2021:2274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld op 14 december 2018, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter dat de appellant per 14 december 2018 geschikt was voor arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische klachten, die verergerd waren na een ontslag, niet voldoende waren meegewogen door het Uwv. Hij betoogde dat hij op de datum in geding niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat de appellant per 16 januari 2019 weer geschikt was voor arbeid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen.
De uitspraak bevestigde dat de appellant geen recht had op ziekengeld vanaf 16 januari 2019, en dat de bijzondere omstandigheden van zijn werk niet buiten beschouwing konden worden gelaten. De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in proceskosten.