ECLI:NL:CRVB:2021:2323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als elektromonteur werkte, had zich op 11 juli 2005 ziekgemeld en ontving sinds 9 juli 2007 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid was eerder vastgesteld op 40,09%, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd deze verhoogd naar 74,26%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waarbij hij stelde dat zijn spanningsklachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn beperkingen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2018 adequaat zijn en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun conclusies.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend die aanleiding geven tot twijfel aan de eerdere conclusies. Daarom heeft de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.