ECLI:NL:CRVB:2021:2424
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- H. Spaargaren
- J.S. van der Kolk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-zaak met betrekking tot verzekeringsstatus
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die zonder bron van inkomsten is geraakt na de beëindiging van haar WIA-uitkering. Verzoekster, die tot 14 december 2007 als pedagogisch medewerker werkte en daarna zorg verleende aan haar moeder, heeft zich op 16 oktober 2008 ziekgemeld. De WIA-uitkering die haar was toegekend, werd per 3 juli 2017 beëindigd, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een nieuwe melding van toegenomen klachten, werd haar in 2019 opnieuw een WIA-uitkering toegekend, maar deze werd in augustus 2020 herroepen door het Uwv, dat stelde dat verzoekster op 16 oktober 2008 niet verzekerd was voor de Wet WIA. Verzoekster heeft in hoger beroep betwist dat zij niet verzekerd was en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat haar WIA-uitkering of een voorschot daarop zou worden voortgezet.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het financiële belang van verzoekster voldoende spoedeisend was, maar dat de vraag of het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat verzoekster op 16 oktober 2008 niet verzekerd was voor de Wet WIA thans niet voorlopig kon worden beantwoord. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onderzoek in de hoofdzaak vereist was en dat er geen aanleiding bestond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Wel werd er aanleiding gezien om spoedig een datum voor het onderzoek van de hoofdzaak vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, bleef in stand.