ECLI:NL:CRVB:2021:2425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/2657 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van WAJONG

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een beoordeling van arbeidsvermogen had afgewezen. Het bezwaarschrift was echter te laat ingediend, en de vraag was of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij om medische redenen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor de tijdige indiening van rechtsmiddelen en dat hij, indien hij niet in staat is om zelf bezwaar te maken, ervoor moet zorgen dat iemand anders dit voor hem doet. De Raad concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 2657 WAJONG

Datum uitspraak: 1 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2020, 19/5638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft met een door het Uwv op 15 maart 2019 ontvangen formulier een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant een chronische systeemziekte heeft, Lupus. Bij besluit van 3 juni 2019 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 28 augustus 2019 ontvangen bezwaarschrift bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2019. Appellant heeft in een begeleidende brief uiteengezet dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend, omdat hij wegens ziekte niet in de gelegenheid was eerder bezwaar te maken.
1.3.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 3 juni 2019 gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat de ziekte van appellant geen reden is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft niet aangetoond dat hij zijn bezwaarschrift niet vóór 16 juli 2019 heeft kunnen indienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant aangevoerde reden voor de late indiening van zijn bezwaarschrift, namelijk dat appellant erg ziek was, zonder nadere toelichting of onderbouwing met medische gegevens onvoldoende is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft ook geen gebruik gemaakt van de hem door het Uwv bij brief van 5 september 2019 geboden gelegenheid om nader toe te lichten waarom hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend. De rechtbank is niet gebleken dat het voor appellant absoluut onmogelijk was tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Appellant had zonodig een voorlopig bezwaarschrift kunnen indienen om de bezwaartermijn veilig te stellen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij voldoende heeft onderbouwd dat hij door zijn ziekte niet in staat was tijdig bezwaar te maken. Zijn bezwaar tegen het besluit van 3 juni 2019 is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Appellant is zelf verantwoordelijk voor de tijdige indiening van rechtsmiddelen, zie ook de uitspraak van de Raad van 29 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA2132). In het geval dat appellant niet in staat is om zelf tijdig een bezwaarschrift in te dienen, kan van hem worden gevergd dat hij ervoor zorgdraagt dat een ander dat voor hem doet. Appellant heeft helaas ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij om medische redenen niet in staat was om, al dan niet voorlopig, bezwaar te maken, dan wel om daarvoor de hulp van anderen in te schakelen. Dit betekent dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is en het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) V.M. Candelaria