In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 2000, heeft een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarin hij aangaf belemmeringen te ondervinden door een autismespectrumstoornis (ASS), aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADD), een licht verstandelijke beperking en gedragsstoornissen. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant op het moment van de beoordeling geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Hij betoogde dat de rapporten van de verzekeringsartsen onvoldoende onderbouwden dat hij nog basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter toegelicht dat de symptomen van appellant deels worden bepaald door de ADD en dat er ruimte is voor verbetering door behandeling. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen overtuigend hebben gemotiveerd dat er mogelijkheden zijn voor appellant om zijn vaardigheden te ontwikkelen, ondanks dat de therapie tot nu toe niet tot klachtenreductie heeft geleid.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De overwegingen van de Raad wijzen erop dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen zorgvuldig is uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de medische situatie van appellant en de mogelijkheden voor toekomstige ontwikkeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.