ECLI:NL:CRVB:2021:2465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot AIO-aanvulling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die onder het bestaansminimum leeft. Verzoeker ontving samen met zijn echtgenote vanaf 25 augustus 2010 bijstand op grond van de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft echter het recht op AIO-aanvulling van verzoeker en zijn echtgenote opgeschort en later ingetrokken, omdat zij niet de gevraagde buitenlandse identificatienummers hadden overgelegd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond.
Bij de rechtbank werd het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna verzoeker in hoger beroep ging. Hij verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat zijn situatie in strijd was met internationale en Europeesrechtelijke verdragen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het enkele feit dat verzoeker onder het bestaansminimum leeft, onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. Ook bleek er geen ander zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet kon worden afgewacht.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier B. van Dijk, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.