ECLI:NL:CRVB:2021:2465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21/2752 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot AIO-aanvulling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die onder het bestaansminimum leeft. Verzoeker ontving samen met zijn echtgenote vanaf 25 augustus 2010 bijstand op grond van de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft echter het recht op AIO-aanvulling van verzoeker en zijn echtgenote opgeschort en later ingetrokken, omdat zij niet de gevraagde buitenlandse identificatienummers hadden overgelegd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Bij de rechtbank werd het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna verzoeker in hoger beroep ging. Hij verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat zijn situatie in strijd was met internationale en Europeesrechtelijke verdragen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het enkele feit dat verzoeker onder het bestaansminimum leeft, onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. Ook bleek er geen ander zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet kon worden afgewacht.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier B. van Dijk, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.

Uitspraak

21/2752 PW-VV
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank [woonplaats] van 17 juni 2021, 21/794, 21/2302 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker en zijn echtgenote ontvingen vanaf 25 augustus 2010, met onderbrekingen, bijstand op grond van de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 10 december 2020 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van verzoeker en zijn echtgenote opgeschort met ingang van 7 december 2020. De Svb heeft de AIO-aanvulling vervolgens bij besluit van 12 januari 2021 per diezelfde datum ingetrokken. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant en zijn echtgenote niet de bij brief van 19 oktober 2020 gevraagde buitenlandse identificatienummers, CIN nummers, hebben overgelegd en dat verzuim niet hebben hersteld nadat zij daartoe bij besluit van 10 december 2020 in de gelegenheid waren gesteld.
1.2.
Bij het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van verzoeker tegen de besluiten van 10 december 2020 en 12 januari 2021 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en bij wijze van voorlopige voorziening verzocht te bepalen dat verzoeker wordt behandeld als ware het beroep ongegrond en aan verzoeker voorschotten worden toegekend.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening heeft verzoeker, nadat hij hiertoe door de Raad was uitgenodigd bij brief van 5 augustus 2021, aangevoerd dat verzoeker onder het bestaansminimum leeft en dat dit in strijd is met internationale en Europeesrechtelijke verdragen. De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt echter een actueel (financieel) spoedeisend belang. Dat verzoeker, die een AOW-uitkering ontvangt, onder het bestaansminimum leeft is onvoldoende om een dergelijk belang aan te nemen.
4.3.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.
4.4.
Het verzoek is gelet op het hiervoor overwogene kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van B. van Dijk
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B. van Dijk