ECLI:NL:CRVB:2021:2527
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering IOAW-uitkering op basis van ontvangen inkomsten uit arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving sinds 11 januari 2017 een uitkering op grond van de IOAW, maar deze werd ingetrokken op basis van bevindingen van een sociaal rechercheur. De rechercheur ontdekte dat appellante mogelijk inkomsten uit arbeid had ontvangen in de vorm van geld en goederen, wat zij niet had gemeld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de intrekking van de uitkering ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de intrekking van de uitkering zich moest beperken tot de periode vanaf 20 december 2018, maar de Raad oordeelde dat de verklaring van appellante voldoende bewijs bood voor de conclusie dat zij in de gehele beoordelingsperiode inkomsten had ontvangen. De Raad bevestigde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van deze inkomsten, waardoor het recht op de IOAW-uitkering niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.