ECLI:NL:CRVB:2021:2543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA na bedrijfsongeval
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op goede gronden heeft vastgesteld dat bij appellante met ingang van 9 april 2018 geen sprake is van toegenomen medische beperkingen. Appellante, die als gevolg van een bedrijfsongeval op 18 september 2014 uitviel, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2018, waarin werd geconcludeerd dat er geen toename van beperkingen was, heeft appellante hoger beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot deze hoger beroepsprocedure.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had geconcludeerd dat er op 9 april 2018 geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de verzekeringsarts, die geen toename van beperkingen had vastgesteld, niet ter discussie stond. Het rapport van psychiater Van der Veer, dat twijfels uitte over de eerdere beoordeling, werd niet als voldoende bewijs gezien om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen. De Raad wees het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv bestond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.