ECLI:NL:CRVB:2021:2668
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op ZW-uitkering wegens geschiktheid voor eigen werk als meewerkend voorman in de tuinbouw
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een Ziektewet (ZW) uitkering claimde. Appellant, die als meewerkend voorman in de tuinbouw werkte, had zich op 28 december 2018 ziekgemeld vanwege visusklachten, darmklachten en urologische klachten. De verzekeringsarts oordeelde dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot een besluit van het Uwv dat appellant geen recht had op ZW-uitkering. Dit besluit werd door het Uwv bevestigd na bezwaar van appellant.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel over de belastbaarheid van appellant. De rechtbank oordeelde dat de oogklachten en allergieën van appellant niet zodanig waren dat hij zijn werk niet kon verrichten. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat deze geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan.
De Raad bevestigde dat appellant per 28 december 2018 in staat was zijn werk te verrichten en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat hij geen recht had op ziekengeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.