ECLI:NL:CRVB:2021:2731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
19/4100 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning IVA-uitkering en duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd geconcludeerd dat er geen recht was op een IVA-uitkering, omdat er geen sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusie van de verzekeringsarts konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar arbeidsbeperkingen duurzaam zijn, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante op 26 juli 2018 niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier.

Uitspraak

19.4100 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 september 2019, 19/1364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Duitsland) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 november 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.M. Vélu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden en het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Namens appellante zijn mr. Vélu en [naam zus] , zus van appellante, verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het Uwv appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 2 maart 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Per 2 februari 2016 is de uitkering van appellante omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van appellante dat haar gezondheid is verslechterd, heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw beoordeeld. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts in het rapport van 24 juli 2018, op basis van dossieronderzoek en door appellante verstrekte informatie van de GGZ, geconcludeerd dat appellante als gevolg van haar klachten ‘geen benutbare mogelijkheden’ heeft, maar dat er een behandeling (EMDR) is gestart die de functionele mogelijkheden van appellante naar verwachting zal kunnen doen toenemen. Bij het primaire besluit van 26 juli 2018 heeft het Uwv besloten dat de WGA-uitkering van appellante niet wijzigt.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen IVA-uitkering wordt toegekend, omdat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat uit de beschikbare gegevens niet kan worden afgeleid dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt, dat op de datum in geding (26 juli 2018) nog verbetering was te verwachten van de behandeling met EMDR en dat er een vermindering van de beperkingen was te verwachten, voldoende onderbouwd. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding zouden kunnen geven om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Duidelijk is dat de behandelend sector op de datum in geding in EMDR nog een behandelmogelijkheid zag. Of de EMDR-behandeling wel of niet was herstart, is daarbij verder niet van belang.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar arbeidsbeperkingen duurzaam zijn. Appellante heeft gesteld dat er sprake is van een chronische situatie en ondanks jarenlange behandelingen en medicijnen is er geen verbetering en geen vermindering van de beperkingen te verwachten. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt een brief van psychiater P. Vulink van 25 oktober 2019 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 februari 2019 (lees: 11 februari 2020) en 24 september 2020.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 26 juli 2018, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellante recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Het standpunt van appellante in hoger beroep vormt in essentie een herhaling van wat bij de rechtbank is betoogd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op 26 juli 2018 niet ook duurzaam is. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding te twijfelen aan de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in aanvullende rapporten van 11 februari 2020 en 24 september 2020 aan de hand van het Beoordelingskader duurzaamheid en het stappenplan uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat er nog behandelmogelijkheden zijn voor appellante en dat er daardoor een meer dan geringe kans op verbetering van de functionele mogelijkheden bestaat. Daarbij is de beschikbare medische informatie op een inzichtelijke wijze betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook toegelicht waarom de informatie van psychiater Vulink van 25 oktober 2019 niet leidt tot een andere conclusie.
4.5.
Wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat appellante op 26 juli 2018 niet in aanmerking kwam voor een
IVA-uitkering. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) V.M. Candelaria