ECLI:NL:CRVB:2021:2736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellante, een B.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2018, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder, op 27 februari 2017, de aanvraag van betrokkene voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat betrokkene al eerder arbeidsongeschikt was en recht had op een WIA-uitkering met verkorte wachttijd. In de loop van de procedure heeft het Uwv op 19 februari 2021 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en betrokkene een IVA-uitkering werd toegekend met ingang van 11 april 2017. Appellante heeft echter het hoger beroep niet ingetrokken, ondanks dat het Uwv aan haar bezwaren tegemoet was gekomen. De Raad heeft geoordeeld dat appellante geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, omdat het Uwv haar bezwaren had erkend. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.618,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 839,- aan appellante vergoedt.