ECLI:NL:CRVB:2021:2745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20/1602 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering en geschiktheid voor de functie printmonteur conventioneel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 10 mei 2017 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht de functie van printmonteur conventioneel (SBC-code 111180) te verrichten. Appellante was van mening dat deze functie niet geschikt was, omdat er geen urenbeperking was vastgesteld. De deskundige Van der Veer, benoemd door de rechtbank, had echter geen beperkingen op het aspect urenbelasting aangegeven. De Raad oordeelde dat de rechtbank de deskundige terecht had gevolgd en dat de rapporten van de deskundige geen aanknopingspunten boden voor de stelling van appellante dat er een urenbeperking moest worden aangenomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, zoals door appellante was verzocht, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 1602 ZW

Datum uitspraak: 4 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 maart 2020, 17/5794 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.H.E. Sweers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sweers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als commercieel medewerker binnendienst voor 32,07 uur per week. Op 23 mei 2014 heeft zij zich ziek gemeld vanuit een situatie van werkloosheid. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 februari 2015 de ZW-uitkering van appellante per 11 maart 2015 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als commercieel medewerker binnendienst, maar wel tot het vervullen van de functies van samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130), archiefmedewerker (SBC-code 315132) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 28 mei 2015 opnieuw ziek gemeld. Het Uwv heeft appellante een ZW-uitkering toegekend. Daarop aansluitend heeft appellante vanaf 18 december 2016 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen.
1.3.
Appellante heeft zich op 10 april 2017 opnieuw ziek gemeld. In verband hiermee heeft zij op 8 mei 2017 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 8 mei 2017 de ZW-uitkering van appellante per 9 mei 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 3 juli 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.1.
De rechtbank heeft mede gelet op een rapport van de door appelllante ingeschakelde psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing aanleiding gezien om psychiater drs. J.K. van der Veer als deskundige te benoemen om meer inzicht te krijgen in de beperkingen van appellante. De deskundige Van der Veer heeft op 14 september 2018 rapport uitgebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dat rapport de FML op 23 november 2018 aangescherpt. De FML van 23 november 2018 is aan de deskundige voorgelegd. De deskundige heeft vervolgens op 9 augustus 2019 aanvullend gerapporteerd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de eerste plaats vastgesteld dat het geschil zich toespitst tot de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 10 mei 2017 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij per die datum de functie printmonteur conventioneel (SBC-code 111180) kan verrichten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat in de FML van 23 november 2018 de beperkingen van appellante zijn onderschat. De rechtbank heeft de zienswijze van de verzekeringsarts ten aanzien van de FML overtuigend geacht. Het standpunt van de deskundige Van der Veer dat er in de FML ook beperkingen aangenomen moeten worden voor de aspecten 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 en 1.7 is naar het oordeel van de rechtbank niet in voldoende mate onderbouwd om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Het rapport van de deskundige geeft weliswaar blijk van een zorgvuldig onderzoek, maar de deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er een objectief medische noodzaak is voor het aannemen van meer beperkingen dan in de FML van 23 november 2018 zijn opgenomen. De deskundige noemt de psychiatrische problematiek van appellante weliswaar ‘complex’, maar ook ‘matig ernstig’. Hij stelt dat appellante ‘samenhangend met de geschetste stoornissen en geredeneerd vanuit zijn vakgebied’ beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren, maar heeft naast de anamnese verder niet onderzocht of al deze beperkingen ook daadwerkelijk bij appellante aan de orde zijn en zo ja, in welke mate. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat dit niet betekent dat appellante helemaal geen problemen ondervindt ten aanzien van deze aspecten, maar alleen dat niet is gebleken dat haar beperkingen ten aanzien van die aspecten de grenzen van de zogenoemde ‘normaalwaarde’ (FML-score 0) overschrijden. De rechtbank heeft daarbij ook opgemerkt dat volgens het CBBS de normaalwaarden op een vrij laag niveau liggen omdat ze een niveau van functioneren vertegenwoordigen waartoe gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal in staat zijn. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de arbeidskundige (bezwaar en beroep) voldoende heeft gemotiveerd waarom de functie printmonteur conventioneel voldoet aan de FML en waarom appellante, met inachtneming van haar beperkingen, met ingang van 10 mei 2017 in staat moet worden geacht om deze functie te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat een urenbeperking moet wordt aangenomen en dat de functie van printmonteur conventioneel in ieder geval om die reden niet passend is. In tegenstelling tot de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellante van mening dat een urenbeperking wel aan de orde is conform de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid. Uit informatie van de huisarts, maar ook uit rapporten van 10 januari 2018 van psychiater Hernandez-Dwarkasing en van 14 september 2018 van de deskundige Van der Veer volgt dat er sprake is van complexe psychiatrische problematiek met meerdere psychiatrische aandoeningen in combinatie met verschillende lichamelijke pijnklachten. Bovendien wordt daarbij aangegeven dat bij appellante al jaren de draagkracht beperkt is en er aanwijzingen zijn voor een duurzaam aanwezig zijnde kwetsbaarheid met cluster B en C persoonlijkheidsproblematiek. Verder volgt uit het dagverhaal van appellante dat zij rond de datum in geding overdag, met name in de middag twee tot drie uur rustte en op bed ging liggen. Appellante heeft verzocht een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in de vaststelling dat het geschil zich toespitst tot de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 10 mei 2017 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij per die datum de functie printmonteur conventioneel (SBC-code 111180) kan verrichten.
4.3.
De geschiktheid voor appellante voor de functie van printmonteur conventioneel is afdoende toegelicht. De functie kent geen bijzondere belasting op aspecten 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 en 1.7. Daarom kan in het midden worden gelaten of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellante ten aanzien van die aspecten de grenzen van de zogenoemde ‘normaalwaarde’ (FML-score 0) overschrijden. In het Resultaat functiebeoordeling van deze functie is geen belasting vermeld op deze onderdelen.
4.4.
De stelling van appellante dat de functie van printmonteur conventioneel niet geschikt is omdat ten onrechte geen urenbeperking is gesteld, slaagt niet. Overwogen wordt dat de door de rechtbank benoemde deskundige Van der Veer geen beperkingen heeft aangegeven op het aspect urenbelasting. Voor de stelling van appellante dat de deskundige niet heeft gerapporteerd over de noodzaak van een urenbeperking omdat hij alleen een oordeel heeft kunnen of willen geven over het persoonlijke en sociaal functioneren, bieden de rapporten van de deskundige geen aanknopingspunten. De deskundige heeft in het rapport van 9 augustus 2019 desgevraagd de door Uwv per 10 mei 2017 in de FML van 23 november 2018 aangenomen beperkingen als uitgangspunt genomen en vervolgens de beperkingen benoemd die volgens hem op die datum ook aanwezig zijn. Er is geen aanleiding om af te wijken van het in vaste rechtspraak besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd. Appellante heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd die aanleiding geven om de deskundige en/of het Uwv niet te volgen. Haar dagverhaal en de omstandigheid dat de door appellante ingeschakelde psychiater Hernandez-Dwarkasing tot een andere conclusie met betrekking tot de urenbeperking is gekomen maken niet dat de conclusies van Van der Veer niet gevolgd kunnen worden. Deze omstandigheden zijn de aanleiding geweest tot het benoemen van Van der Veer, die op dit punt de benodigde duidelijkheid heeft verschaft. Gelet hierop wordt er geen reden gezien om opnieuw een onafhankelijk deskundige in te schakelen, zoals door appellante is verzocht.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) V.M. Candelaria