ECLI:NL:CRVB:2021:2755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
20/2064 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de AOW-verzekering van een in Spanje woonachtige appellant met betrekking tot premies en recht op ouderdomspensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1952 en woonachtig in Spanje, had een WAO-uitkering die sinds 1991 was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 18 december 2017, ontving hij een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van de Sociale verzekeringsbank (Svb), maar met een korting van 72%. Deze korting was gebaseerd op het feit dat appellant niet verzekerd was voor de AOW over bepaalde periodes, waaronder van 1 maart 1996 tot en met 17 december 2017.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschrijft deze overwegingen. De Raad oordeelt dat de langdurige procedure omtrent de WAO-uitkering van appellant niet betekent dat hij alsnog verzekerd kan worden geacht voor de AOW over de genoemde periode. Er is geen bewijs dat er premies voor de volksverzekeringen zijn ingehouden en afgedragen voor appellant in die periode. De Raad benadrukt dat appellant niet gerechtvaardigd kon aannemen dat hij verzekerd was voor de AOW, aangezien hij niet als ingezetene van Nederland werd beschouwd gedurende de relevante periode.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

20.2064 AOW

Datum uitspraak: 4 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2020, 19/2526 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van (video)bellen op
2 september 2021. Namens appellant is het woord gevoerd door zijn dochter,
[naam dochter] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die is geboren op [geboortedatum] 1952, is in 1977 naar Spanje geremigreerd met behoud van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering is sinds 1 augustus 1991 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Vanaf 18 december 2017 komt appellant niet meer in aanmerking voor een WAO-uitkering, omdat hij op die datum de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
1.2.
Bij besluiten van 24 mei 2018 en 18 juli 2018 heeft de Svb aan appellant vanaf december 2017 een ouderdomspensioen toegekend op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft de Svb een korting van 72% op het ouderdomspensioen van appellant toegepast. Bij beslissing op bezwaar van 29 maart 2019 (bestreden besluit) is de korting op het ouderdomspensioen van appellant verlaagd tot 56%. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW over 18 december 1967 tot en met 2 juli 1974 en over 1 maart 1996 tot en met 17 december 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, evenals in beroep, in twijfel getrokken dat het juist is dat de Svb hem van 1 maart 1996 tot en met 17 december 2017 niet verzekerd acht voor de AOW.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant verworpen op basis van overwegingen die de Raad onderschrijft. Dat langdurig is geprocedeerd over de WAO-uitkering waarop appellant recht had en dat dit onzekerheid met zich bracht, betekent niet dat appellant in weerwil van dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen alsnog over 1 maart 1996 tot en met 17 december 2017 verzekerd is te achten voor de AOW. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingezetene is van Nederland. Niet in geschil is dat appellant van 1 maart 1996 tot en met 17 december 2017 geen ingezetene was van Nederland en dat hij in Spanje woonde. Gebleken is dat appellant over 1 maart 1996 tot en met 17 december 2017 recht had op een WAO-uitkering, maar deze uitkering was toen te laag om in het buitenland verplicht verzekerd te blijven voor de AOW, terwijl niet is gebleken dat appellant zich tijdig heeft aangemeld voor een vrijwillige verzekering voor de AOW. Appellant heeft niet gerechtvaardigd in de veronderstelling kunnen verkeren dat hij over (een gedeelte van) de periode 1 maart 1996 tot en met 17 december 2017 verzekerd was voor de AOW.
In dit verband is van doorslaggevende betekenis dat niet is gebleken dat over de periode
1 maart 1996 tot en met 17 december 2017 premies voor de volksverzekeringen zijn ingehouden en afgedragen ten behoeve van appellant. Dat appellant achteraf nog premie zou willen afdragen, maakt het niet anders. Het doet immers niets af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Wel kan appellant zich desgewenst tot de Svb wenden met een verzoek tot vrijwillige verzekering.
4.2.
Punt 4.1 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) R. van Doorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

RESOLUCIÓN

El Centrale Raad van Beroep confirma la sentencia apelada.
La presente sentencia fue dictada por M. Wolfrat, en presencia de R. van Doorn, en su calidad de secretario. Esta resolución se pronunció en público el 4 de noviembre de 2021.
Las partes podrán interponer de casación contra esta resolución ante el Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) por infracción de las normas relativas al concepto del régimen de seguros sociales o por la aplicación indebida de éstas dentro del plazo de seis semanas desde la fecha de envío.