ECLI:NL:CRVB:2021:2764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en verlaging Wajong-uitkering
In deze zaak gaat het om de verlaging van de Wajong-uitkering van appellant, die sinds 1 oktober 2009 een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De verlaging van de uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018 is aan de orde, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft. Dit besluit is gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit blijkt dat appellant in staat is om ten minste vier uur per dag te werken, mits de werkzaamheden niet te belastend zijn.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en recht heeft op de oorspronkelijke uitkering. Hij heeft medische informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunt, maar de Raad oordeelt dat deze informatie niet relevant is voor de beoordeling van de situatie per 1 januari 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de informatie die appellant heeft ingediend, betrekking heeft op een verslechtering van zijn gezondheid die na de datum in geding heeft plaatsgevonden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft en dat de verlaging van de Wajong-uitkering gerechtvaardigd is.
De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.