ECLI:NL:CRVB:2021:2773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
19/1451 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellante, die zich had ziek gemeld met rugklachten. Appellante, die in Hongarije woont, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, zorgvuldig was geweest. De verzekeringsarts had de medische situatie van appellante beoordeeld en vastgesteld dat zij op de datum in geding, 2 januari 2017, minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante voerde aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet juist waren weergegeven, maar de Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De Raad bevestigde dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 1451 WIA

Datum uitspraak: 8 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2019, 17/3160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Hongarije (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2020, (gedeeltelijk) door middel van (video)bellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. van den Heuvel.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 september 2021, deels door middel van (video)bellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als inpakster voor 41,03 uur per week. Op 19 juli 2011 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 15 juli 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 15 september 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd is gebleven.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft het Uwv appellante voorgedragen bij het Hongaarse orgaan voor een medisch onderzoek. Op 19 juli 2016 is dit onderzoek aan de verzekeringsarts in Nederland gepresenteerd. De verzekeringsarts heeft vervolgens op 6 oktober 2016 een rapport uitgebracht en vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 25,50%. Het Uwv heeft bij besluit van 11 november 2016 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 11 januari 2017 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 6 april 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is geweest. Het Hongaarse orgaan heeft appellante onderzocht en daarvan verslag gedaan aan de Nederlandse verzekeringsarts. Verder heeft appellante de resultaten van diverse nadere onderzoeken in Hongarije in beroep kunnen inbrengen en deze zijn beoordeeld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat niet is gebleken dat er te weinig medische beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat de schildklier- en tromboseklachten dateren van na de datum in geding. Met de oogafwijking en de klachten die appellante heeft als gevolg van – zo is inmiddels gebleken – de ziekte van Bechterew is in de FML rekening gehouden. Het enkele feit dat de diagnose Bechterew bekend is geworden, is geen aanleiding om de beperkingen uit te breiden. In de Hongaarse stukken wordt ook vermeld dat de lage rugklachten zijn verminderd door middel van fysiotherapie. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het medisch onderzoek opnieuw te laten uitvoeren door een Nederlandse verzekeringsarts. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat, nu aangenomen moet worden dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld, appellante ook in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Ten tijde van de WIA-keuring beschikte appellante nog niet over de medische documenten die inzicht gaven in haar medische toestand op dat moment, zodat het Uwv zich daar ten tijde van de beoordeling geen volledig beeld van heeft kunnen vormen. Verder is er nauwelijks feitelijk/praktisch onderzoek verricht. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat het medisch onderzoek uit te laten voeren door een Nederlandse verzekeringsarts. Appellante blijft zich ook op het standpunt stellen dat haar beperkingen niet juist zijn weergegeven. Zij heeft schildklierproblemen en lijdt aan de ziekte van Bechterew. Laatstgenoemde diagnose is in januari 2018 gesteld. Verder is zij in november 2017 gehospitaliseerd geweest. Appellante heeft elke dag pijn en acht zich niet in staat om te werken. Tot slot heeft appellante een beslissing van de Hongaarse autoriteiten ingebracht, waaruit blijkt dat zij in Hongarije per 1 december 2018 voor 51% arbeidsongeschikt is geacht. Hieruit blijkt volgens appellante dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig naar haar beperkingen heeft gekeken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Verder heeft het Uwv desgevraagd toegelicht dat de omstandigheid dat aan appellante vanwege toegenomen beperkingen met ingang van 1 november 2017 weer een WIA-uitkering is toegekend, geen ander licht werpt op de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 2 januari 2017. De verslechtering die in de loop van 2017 heeft plaatsgevonden, was op de datum nog niet aan de orde. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2020 en naar het medisch onderzoeksverslag van 4 november 2020 dat aan het toekenningsbesluit ten grondslag ligt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 januari 2017 (datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante voldoende zorgvuldig is geweest en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, worden onderschreven. Uit het onderzoek door de Hongaarse autoriteiten blijkt dat appellante door een arts is onderzocht, waarbij een anamnese is afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. Het resultaat van de onderzoeksbevindingen is in het
E213-formulier omschreven en de verzekeringsarts heeft de geconstateerde klachten vervolgens vertaald naar beperkingen in de FML. Bij het onderzoek zijn ook gegevens uit de medische voorgeschiedenis en van (actuele) medische behandelingen meegenomen. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat dit onderzoek onzorgvuldig is geweest. De stelling van appellante dat het onderzoek kort was en de omstandigheid dat het E213-formulier niet op alle punten is ingevuld, zijn daarvoor onvoldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de onderzoeksbevindingen duidelijk zijn ingevuld en de gegevens in lijn zijn met eerdere onderzoeksbevindingen in Hongarije. De rechtbank heeft er verder terecht op gewezen dat appellante de medische stukken die na de herbeoordeling bekend zijn geworden, in beroep heeft kunnen laten beoordelen. Dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen volledig beeld hadden van de medische situatie van appellante op de datum in geding, is niet gebleken.
4.4.
Gelet op wat in 4.3 is overwogen, wordt geen aanleiding gezien het Uwv te gelasten om een nieuwe verzekeringsgeneeskundig- en arbeidsdeskundig onderzoek uit te voeren, zoals door appellante verzocht.
4.5.
De rechtbank wordt verder gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden volledig onderschreven. De omstandigheid dat appellante in Nederland toegenomen arbeidsongeschikt is geacht per 1 november 2017 en in Hongarije per 1 december 2018, leidt niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de klachten vanaf 1 november 2017 zijn toegenomen, maar dat deze op de datum in geding nog niet (in die mate) aanwezig waren.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Hieruit volgt dat het Uwv terecht de uitkering van appellante ingang van 11 januari 2017 heeft beëindigd, omdat appellante op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) L. Winters