ECLI:NL:CRVB:2021:2774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
19/1898 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. Y. van der Linden, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 2 februari 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellant op 16 april 2021 het hoger beroep heeft ingetrokken. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het al proceskosten heeft vergoed in de bezwaarfase, en meent dat er geen aanleiding is voor een verdere vergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 november 2021 geoordeeld dat het Uwv veroordeeld wordt in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 2.244,-, bestaande uit kosten in beroep en hoger beroep. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om een extra punt voor de bezwaarfase toe te kennen, aangezien de bezwaren in één bezwaarschrift zijn ingediend en het Uwv hiervoor al een vergoeding heeft gegeven.

De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, met H. Alajai als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 november 2021
19/1898 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 maart 2019, 18/1967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. van der Linden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 2 februari 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Per fax van 16 april 2021 heeft mr. Van der Linden namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Daarin heeft het Uwv medegedeeld dat het in de bezwaarfase al proceskosten voor de aan appellant verleende rechtsbijstand heeft vergoed, te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift. Het Uwv meent dat het niet wederom een vergoeding voor de aan appellant in bezwaar verleende rechtsbijstand verschuldigd is.
In een fax van 7 juni 2021 heeft mr. Van der Linden bevestigd dat in bezwaar een vergoeding van proceskosten van 1 punt voor verleende rechtsbijstand heeft plaatsgevonden in verband met de gegrondverklaring van het bezwaar van appellant tegen een primaire beslissing van 17 oktober 2017. De bezwaren van appellant tegen primaire beslissingen van 19 oktober 2017 zijn destijds echter ongegrond verklaard. Daarom bestaat volgens appellant aanleiding om thans in verband daarmee nog een vergoeding van 1 punt toe te kennen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 2 februari 2021 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.496,- in beroep (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 748,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) hogerberoepschrift). In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding dus € 2.244,-.
Voor vergoeding van (nog) 1 punt voor de bezwaarfase, zoals door appellant verzocht, bestaat geen aanleiding. Aangezien de bezwaren tegen zowel de beslissing van 17 oktober 2017 als de beslissingen van 19 oktober 2017 door de toenmalige rechtsbijstandverlener van appellant in één bezwaarschrift zijn ingediend, is sprake van één proceshandeling zoals bedoeld onder A (Punten per proceshandeling) in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Uwv heeft in de bezwaarfase voor deze proceshandeling al 1 punt vergoed. Dat die vergoeding slechts verband hield met de gegrondverklaring van de bezwaren tegen de beslissing van 17 oktober 2017, maakt dat niet anders.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) H. Alajai

TM