ECLI:NL:CRVB:2021:2789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
20/4105 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om dwangsom voor niet tijdig beslissen door college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp. De appellante had verzoeken om een dwangsom ingediend wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvragen. De Raad oordeelde dat de verzoeken niet duidelijk waren, omdat appellante in haar brieven een groot aantal kenmerken had genoemd zonder toelichting. Hierdoor was het voor het college niet mogelijk om te begrijpen waar de verzoeken op betrekking hadden. De Raad stelde vast dat appellante de mogelijkheid had gekregen om samen met het college de kenmerken te onderzoeken, maar deze mogelijkheid had zij verworpen. De Raad concludeerde dat de onduidelijkheid over de verzoeken voor rekening en risico van appellante kwam.

De uitspraak volgt op eerdere uitspraken van de Raad, waarin het college was opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. De Raad oordeelde dat het college niet in gebreke was gebleven en dat de beroepsgronden van appellante niet slagen. De Raad verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van griffier Y.S.S. Fatni.

Uitspraak

20.4105 WWB, 20/4106 WWB

Datum uitspraak: 9 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp van 3 november 2020
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1635, heeft de Raad – voor zover hier van belang – de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 28 december 2017, 14/9124 en 14/11222, vernietigd, de beroepen gegrond verklaard tegen de besluiten van 19 augustus en 28 oktober 2014, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met in achtneming van zijn uitspraak. Daarbij heeft de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen de door het college nieuw te nemen besluiten slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluiten van 3 november 2020 (bestreden besluiten) heeft het college opnieuw op de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 12 maart en 21 mei 2014 beslist.
Namens appellante heeft mr. T. Neijzen, advocaat, beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Neijzen. Het college heeft laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 28 juli 2020, met name rechtsoverwegingen 14.1 tot en met 15.3. Hij volstaat nu met het volgende.
1.2.
Appellante heeft in haar brief van 14 februari 2014 aan het college verzocht om ‘een beschikking inzake de toepassing van de wet dwangsom en beroep bij het niet tijdig beslissen op de volgende aanvragen, beslissingen op bezwaar danwel verzoeken dwangsom’. Vervolgens heeft appellante in deze brief 101 (verschillende typen) kenmerken genoemd. Daarbij heeft appellante geen duiding gegeven waarop deze kenmerken betrekking hebben.
1.3.
Appellante heeft in haar brief van 11 april 2014 aan het college verzocht om ‘een beschikking in het heden van de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen inzake de volgende stukken’. Vervolgens heeft appellante in deze brief 41 (verschillende typen) kenmerken genoemd. Daarbij heeft appellante geen duiding gegeven waarop deze kenmerken betrekking hebben.
1.4.
Na de uitspraak van de Raad van 28 juli 2020 heeft het college appellante in een brief van 19 augustus 2020 gevraagd om te onderbouwen waarop de in de brieven van 14 februari en 11 april 2014 genoemde kenmerken betrekking hebben. Appellante heeft deze brief niet beantwoord.
1.5.
Het college heeft vervolgens in de bestreden besluiten aan appellante meegedeeld dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Daaraan ligt ten grondslag dat appellante in haar brieven van 14 februari en 11 april 2014 geen inzicht heeft gegeven waar het over gaat. Appellante heeft niet meer dan kenmerken genoemd. Daarbij heeft zij niet vermeld of het een kenmerk van bijvoorbeeld een aanvraag, een bezwaar, een herinnering of een ingebrekestelling is. Ook heeft zij niet vermeld of het een kenmerk van de gemeente Leiderdorp, Leiden of SP71 betreft. Verder heeft appellante geen onderscheid gemaakt tussen documentkenmerken en zaakkenmerken (een zaak bevat vaak meerdere documenten die ieder een eigen kenmerk hebben). Het moet wel duidelijk zijn waarop een ingebrekestelling ziet en dat is nu niet het geval.
2. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten op de hierna te noemen gronden.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellante stelt zich op het standpunt dat het college zich er makkelijk vanaf maakt met zijn stelling dat appellante niet of niet voldoende heeft onderbouwd op welke procedures haar ingebrekestellingen berusten. Het college heeft namelijk een bewaarplicht. Bovendien heeft het college een digitaal systeem op grond waarvan eenvoudig een opvraag kan worden gedaan. Appellante daarentegen moet alles met de hand verwerken en kan daarom niet eenvoudig de ene procedure aan de andere koppelen. Gelet op de machtsongelijkheid had het college appellante ter wille moeten zijn en moeten helpen bij het koppelen van de verschillende zaken. Als het college aan appellante inzage had gegeven in al de genoemde procedures, dan had appellante de koppeling kunnen maken. Het college heeft echter verzuimd de dossiers over te leggen. Dat moet voor rekening en risico van het college komen.
3.2.
Tijdens de zitting is onder meer het volgende besproken. Appellante heeft te kennen gegeven dat zij zich niet heeft gewend tot het college om tezamen te kijken of de in de brieven van 14 februari en 11 april 2019 genoemde kenmerken herleidbaar zijn tot bepaalde dossiers. De onder 1.4 genoemde brief van 19 augustus 2020 van het college heeft zij niet ontvangen. De gemachtigde van het college heeft desgevraagd verklaard dat als een dergelijk verzoek zou zijn of worden ingediend, hij verplicht is daaraan gehoor te geven. In een dergelijk geval zou het college aanbieden om langs te komen en tezamen op de locaties Leiden, Leiderdorp en het servicepunt te bezien of de nummers herleidbaar zijn, dit na het wegstrepen van de registratienummers van de rechtbank. De gemachtigde van appellante heeft hierop te kennen gegeven graag bereid te zijn om op locatie de kenmerken na te lopen. Na een schorsing van de behandeling ter zitting bij de Raad, heeft appellante echter te kennen gegeven uitsluitend een uitspraak te willen. Daartoe heeft appellante gesteld dat zij niet accepteert hoe met haar wordt omgegaan. Zij heeft van het college te horen gekregen dat zij niet zoveel brieven moet sturen. Zij voelt zich respectloos behandeld. Het moet pijn doen bij de gemeente.
3.3.
In een situatie als deze, waarin in een brief met verzoek om een dwangsom een zeer groot aantal (verschillende typen) kenmerken wordt vermeld zonder enige toelichting waarop deze kenmerken zien, staat het een bestuursorgaan vrij om de verzoeker te vragen om een nadere toelichting. Appellante betwist de brief van 19 augustus 2020 waarin het college om deze nadere toelichting vraagt, te hebben ontvangen. Dat kan in het midden worden gelaten. Ter zitting is namelijk aan appellante de mogelijkheid geboden, welke mogelijkheid door haar gemachtigde is aanvaard, om gezamenlijk de door appellante genoemde kenmerken te onderzoeken op herleidbaarheid naar bepaalde dossiers. Appellante heeft echter deze mogelijkheid verworpen. Dat er geen duidelijkheid is ontstaan over waarop de verzoeken van appellante zien, komt daarmee voor haar rekening en risico.
4. Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden van appellante tegen de bestreden besluiten niet slagen. Deze beroepen moeten daarom ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) Y.S.S. Fatni