ECLI:NL:CRVB:2021:2807
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds 12 augustus 2016 met rug- en vermoeidheidsklachten uitgevallen was. Het UWV had op 26 maart 2019 besloten om appellante met ingang van 1 december 2018 een WIA-uitkering te weigeren, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante zelf gesproken en onderzocht, en de informatie van haar behandelaars was in de beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat het UWV voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een deskundige. De beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te weigeren werd daarmee bekrachtigd. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Kokhuis, en werd openbaar uitgesproken op 11 november 2021.