ECLI:NL:CRVB:2021:2830
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling WGA-loonaanvullingsuitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die sinds 2 december 2013 ziek is door rug- en nekklachten. Appellant had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na afloop van deze periode werd zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 1 juli 2019 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar appellant stelde dat zijn gezondheid al per 10 januari 2019 was verslechterd en dat hij eerder recht had op deze uitkering.
De rechtbank Limburg had in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het onderzoek door de verzekeringsarts niet gericht was op de door hem aangegeven datum van verslechtering. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. De Raad oordeelde dat appellant niet met medische stukken had aangetoond dat er al op 10 januari 2019 sprake was van toegenomen beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.