ECLI:NL:CRVB:2021:2878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/1328 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor werk in gecombineerde maatstaf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als groepsbegeleider werkte, meldde zich ziek op 7 januari 2014. Na afloop van de wachttijd weigerde het Uwv haar een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft vervolgens een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd per 3 december 2018 beëindigd. Het Uwv oordeelde dat appellante geschikt was voor de functie van slaapwachtbegeleider in combinatie met andere functies, ondanks haar klachten.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de functies in de gecombineerde maatstaf. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

20 1328 ZW

Datum uitspraak: 17 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
28 februari 2020, AWB 19/1081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C. Steijgerwalt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Namens appellante is
mr. C. Steijgerwalt verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als groepsbegeleider voor 23,54 uur per week toen zij zich op 7 januari 2014 ziekmeldde. Haar dienstverband is op 14 april 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 17 augustus 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht de functies van leerplichtambtenaar, schadecorrespondent en wikkelaar te vervullen.
1.2.
In 2016 is appellante gaan werken als slaapwachtbegeleider voor 9,94 uur per week. Appellante heeft zich op 7 augustus 2017 ziekgemeld voor dit werk met (buik)pijnklachten. Op dat moment ontving zij ook nog een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In verband met zwangerschap en bevalling heeft appellante van 18 april 2018 tot 5 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Vanaf 5 oktober 2018 ontving appellante weer een ZW-uitkering.
1.3.
Op 21 november 2018 heeft zij het spreekuur bezocht van een Uwv-arts. Deze arts heeft appellante per diezelfde datum geschikt geacht voor de functie slaapwachtbegeleider in combinatie met de functies leerplichtambtenaar, schadecorrespondent en wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 november 2018 de ZW-uitkering van appellante per 3 december 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Daarin is het standpunt ingenomen dat appellante geschikt wordt geacht voor de functie slaapwachtbegeleider in combinatie met de functie wikkelaar.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag, waarbij zij in aanmerking heeft genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie heeft opgevraagd en verkregen van de huisarts van appellante, met bijgevoegde informatie van de behandelend neuroloog, MDL-artsen en psycholoog. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat appellante met haar klachten geschikt is te achten voor het werk in de functie slaapwachtbegeleider in combinatie met de functie wikkelaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de functie wikkelaar geen kenmerkende belasting kent op psychisch vlak op de aspecten deadlines/productiepieken, een hoog handelingstempo in arbeid of het omgaan met conflicten. In de functie slaapwachtbegeleider komen wel psychisch belastende factoren voor, zoals het dragen van verantwoordelijkheid, het adequaat kunnen handelen en het zich moeten concentreren. Gezien het dagverhaal van appellante, het feit dat deze functie voor tien uur per week werd verricht en het feit dat bij psychisch onderzoek geen afwijkingen werden gevonden ten aanzien van het concentratievermogen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante ook geschikt geacht voor deze functie. Daarbij is in aanmerking genomen dat de functies een totaalbelasting van 24 uur per week hebben, ook niet voltijds verricht hoeven te worden en appellante dus een grotere recuperatiemogelijkheid heeft. De stelling van appellante dat zij meer beperkt zou zijn vanwege de buikpijn en de rug- en bekkenklachten, in het bijzonder op de onderdelen zitten, werken met pedalen en traplopen, is niet met medische stukken onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante een medisch advies van 24 maart 2020 van de Bureaus ingebracht. Daarin wordt het standpunt ingenomen dat, als de arts die appellante op het spreekuur van 21 november 2018 heeft gezien informatie had ingewonnen bij de behandelaars van appellante, zij tot een andere conclusie was gekomen. Ook is daarin gesteld dat zowel deze arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen. Appellante heeft gesteld dat geen rekening is gehouden met haar psychische klachten die er in de zwangerschaps- en bevallingsperiode bij zijn gekomen. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of appellante op 3 december 2018 (datum in geding) geschikt moet worden geacht de werkzaamheden van de functie slaapwachtbegeleider voor 9,94 uur per week in combinatie met de functie van wikkelaar voor 13,60 uur per week (gecombineerde maatstaf) te verrichten.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Aan de desbetreffende overwegingen van de rechtbank wordt toegevoegd dat in bezwaar een volledige heroverweging en een eigen onderzoek door verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden waarbij de na het spreekuur van 21 november 2018 bekend geworden informatie van de behandelend psycholoog en MDL-arts is meegewogen. Verder is het opstellen van een FML bij een beoordeling in het kader van een ZW-procedure als deze, waaraan geen nieuw geselecteerde functies ten grondslag liggen, niet vereist. Dat de klachten en beperkingen van appellante zijn toegenomen sinds de WIAbeoordeling en dat appellante inmiddels een zogenoemde gecombineerde maatstaf arbeid heeft, maakt dit niet anders.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat appellante met haar sinds de WIA-beoordeling toegenomen klachten en beperkingen op de datum in geding geschikt is voor de in 4.1 genoemde gecombineerde maatstaf. Dat appellante na haar bevalling op 26 juli 2018 psychische klachten heeft gekregen die hebben geresulteerd in een aantal psychische beperkingen op de datum in geding, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook aangenomen. De motivering in de aangevallen uitspraak waarom appellante ook met deze klachten en beperkingen in staat moet worden geacht tot het werk in de gecombineerde maatstaf, wordt geheel onderschreven. De functie van wikkelaar is psychisch niet erg belastend. De functie van slaapwachtbegeleider is dat wel enigszins. Gelet op de in de aangevallen uitspraak opgenomen en onder 2 weergegeven motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter, is voldoende gemotiveerd dat appellante op de datum in geding toch geschikt is voor deze functie. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D.S. Barthel