ECLI:NL:CRVB:2021:2878
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor werk in gecombineerde maatstaf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als groepsbegeleider werkte, meldde zich ziek op 7 januari 2014. Na afloop van de wachttijd weigerde het Uwv haar een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft vervolgens een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd per 3 december 2018 beëindigd. Het Uwv oordeelde dat appellante geschikt was voor de functie van slaapwachtbegeleider in combinatie met andere functies, ondanks haar klachten.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de functies in de gecombineerde maatstaf. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.