ECLI:NL:CRVB:2021:2883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
21/1826 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 november 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 21/1826 WIA. De procedure betreft een hoger beroep dat niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.

De appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 134,- tijdig te betalen. In een brief van 24 juni 2021 werd zij geïnformeerd dat het griffierecht uiterlijk 28 dagen na verzending van de brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Ondanks een tweede herinnering op 25 juli 2021, waarin opnieuw werd gewezen op de betalingsverplichting, is het griffierecht niet betaald.

De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de brief van 25 juli 2021 retour is ontvangen met de mededeling “niet afgehaald” en dat een tweede poging om de appellante te bereiken op 17 augustus 2021 ook niet succesvol was. De Raad heeft vervolgens via de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geprobeerd het nieuwe adres van appellante te achterhalen, maar ook de daaropvolgende communicatie leidde niet tot betaling van het griffierecht.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat appellante niet in verzuim is geweest. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 17 november 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 november 2021
21/1826 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 april 2021, 20/3192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 24 juni 2021 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 25 juli 2021 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De brief van 25 juli 2021 is op 16 augustus 2021 retour ontvangen met de mededeling
“niet afgehaald”. Op 17 augustus 2021 heeft de Raad de brief van 20 juni 2021 nogmaals aan appellante gezonden met de mededing dat er geen nieuwe termijn gaat lopen.
De brief van 17 augustus 2021 is op 3 september 2021 retour ontvangen met de mededeling
“volle brievenbus”.
Op 26 augustus 2021 is via de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) gezocht naar het nieuwe adres van appellante. Volgens de GBA is appellante verhuisd naar [woonplaats].
Bij aangetekende brief van 31 augustus 2021 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Alajai
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ