In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante had zich op 5 september 2014 ziek gemeld met schouderklachten en duizeligheid, waarna zij een ZW-uitkering ontving. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 17 augustus 2017, omdat appellante geschikt werd geacht voor de functie van administratief medewerker. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 oktober 2021 heeft appellante haar standpunt toegelicht, ondersteund door rapporten van haar verzekeringsarts, terwijl het Uwv een verweerschrift indiende met rapporten van hun verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat appellante in medisch opzicht geschikt is voor de functie van administratief medewerker. De Raad heeft geoordeeld dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en dat de beroepsgronden van appellante niet voldoende waren om aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv te twijfelen. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv aansprakelijk is voor de proceskosten en dat appellante recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het Uwv veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten.