ECLI:NL:CRVB:2021:293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
20/3392 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring verzoek om herziening wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 12 februari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/3392 ANW. Het betreft een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 april 2020, met nummer 19/3809. Verzoekster, woonachtig in Marokko, had een verzoek om herziening ingediend, maar het griffierecht van € 131,- was niet binnen de gestelde termijn betaald.

Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht verplicht voor de indiener van een beroepschrift. Dit geldt ook voor verzoeken om herziening, zoals bepaald in de artikelen 8:108 en 8:119 van de Awb. Verzoekster was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen, maar heeft dit nagelaten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster niet in verzuim is geweest. De Raad heeft zonder verder onderzoek beslist dat het verzoek niet inhoudelijk behandeld kan worden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter H. Benek en griffier K.R. van Renswoude.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 februari 2021
20/3392 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 april 2020, 19/3809
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats], Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft een verzoek om herziening ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, en artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening.
Bij brief van 8 oktober 2020 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 8 november 2020 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2021.
(getekend) H. Benek
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
lh